In die wijk zaten de jongens van Fontaines D.C. samen op school. ‘We waren de buitenbeentjes in de klas, qua liefde voor muziek en poëzie. We hadden goede maten nodig om mee te praten, en kwamen erachter dat wij allemaal geïnteresseerd waren in dichtkunst en sixties garagerock’, herinnert Chatten. Zo struinden ze gebroederlijk kroegen af zoals de Liberty Bell, om daar zogenaamde dichtsessies te houden. ‘Er ging een notitieboekje rond, we moedigden elkaar aan om een regel of twee op te schrijven en dronken tussendoor een heleboel bier en cocktails. Het voelde alsof we een revolutie voerden, maar dat zat natuurlijk totaal in onze eigen kop. Het voelde belangrijk, significant.’ Curley grinnikt. ‘Het verhulde het feit dat we gewoon aan het zuipen waren, maar achteraf gezien probeerden we elkaars leven te verrijken.’ Chatten: ‘Niet dat we daadwerkelijk een revolutie willen starten, maar tussen ons voelt het wél als een revolutie.’
Ze lieten zich vooral inspireren door dichters als W.B. Yeats en Patrick Kavanagh. ‘Kavanagh is voor mij de grootste’, vindt Curley. ‘Ik kan ontzettend genieten van zijn vroegere werk en zijn tekortkomingen. Als je naar zijn ontwikkeling kijkt, hoe hij bij Raglan Road is terechtgekomen, en hoe dat uiteindelijk een nummer van The Dubliners werd… Die hele scene was ontzettend interessant. Kavanagh en Luke Kelly [zanger van The Dubliners] hingen rond in dezelfde bars, mét gasten als Flann O’Brien. Wij waren aanvankelijk geïnteresseerd in de beat poetry, een groep schrijvers rondom Jack Karouac, Allan Ginsberg en William Borroughs die samenkwamen en elkaar inspireerden qua levensstijl. Dat we in Ierland ook zo’n scene bleken te hebben, vond ik erg inspirerend.’
Zo voelt Fontaines D.C. zich ook onderdeel van een scene in het huidige Dublin. Een kliek die de woede en teleurstelling van Ierland probeert te kanaliseren, met bands als The Murder Capital, Just Mustard en Melts. Chatten: ‘De katalysator van deze scene was Girl Band, een paar jaar geleden. Het was zo ongelooflijk anders dan alles wat we als Ierse cultuur zagen, en tegelijkertijd was het intrinsiek Iers door zijn taal. Het was een soort moderne Pogues.’