Halverwege Ariel Pink’s elfde album, klinkt er minuten lang een brij aan geluid. Alsof je in ‘Time to Live’ naar een kapot gespoelde cassette luistert, waar meerdere versies van hetzelfde nummer over elkaar op opgenomen is. Maar in de loop van het nummer ontstaat er telkens iets meer structuur. De drums, een bas, een gitaarlijn en uiteindelijk Ariel Pink zelf die de melodie van ‘Video Killed the Radio Star’ kopieert. Zoals de beste nummers in zijn catalogus, voelt het als een intuïtief bij elkaar geraapt geheel. In één track wordt zijn hele sound samengevat.
Zoals eigenlijk bij iedereen, is ook bij Ariel Rosenberg de basis in zijn jeugd gelegd. Aan de ene kant luisterde hij naar DIY avant-garde types die experimenteerden met verknipte tape-opnames en noise, aan de andere kant popacts als Hall & Oates. Of eigenlijk helemaal niet aan de andere kant. Misschien was het in het tijdperk voor internet wel makkelijker, omdat je niet verdronk in meningen en feiten, maar voor Rosenberg was het allemaal net zo experimenteel. Voor het eerst een lo-fi noise-album horen maakt op een kind al snel even veel indruk als de allereerste videoclip op MTV.
Die twee werelden komen op Dedicated to Bobby Jameson samen met Rosenbergs voorliefde voor muzikanten die er net buitenvallen. Of dat nou tot commercieel succes leidt of niet. Die Bobby Jameson werd in de jaren zestig gelanceerd als de next big thing, met een enorme reclame campagne. Hij flopte vervolgens finaal, maakte nog meerdere albums en kreeg daar nooit ook maar iets voor betaald. Inmiddels is hij overleden, maar Rosenberg wil hem door de albumtitel alsnog naar een groter publiek helpen. Op een zelfde manier pusht Rosenberg ook de Rotterdamse zanger Harry Merry overal. In Nederland vooral bekend van zijn wat pijnlijke reportages in Man Bijt Hond, maar net als Ariel Pink is hij een artiest die op ogenschijnlijk naïeve manier zich niet gebonden voelt door zogenaamde regels van hoe een liedje in elkaar steekt.
Niet dat heel het album zo heftig is als het ruizige ‘Time to Live’. Juist niet. Meer nog dan eerder lijkt Ariel Pink al zijn gekte te kanaliseren in popliedjes, die klinken alsof je naar oude MTV-tapes luistert. De video-ruis zit overal overheen. ‘Feels Like Heaven’ raakt zo goed de romantische jaren tachtigsnaar, dat haast niet te begrijpen is dat het écht geen cover is. Die midi-pamfluit in het intro, of het hopeloze ‘There I go again, falling in love again.’ Hoe kan het dat het zo ontzettend als The Cure klinkt, Rosenberg enorm fan van The Cure is, er zelfs een nummer van The Cure bestaat met dezelfde titel, en het toch écht geen cover is? Of het waterige ‘Another Weekend’ waar hij nu al spijt heeft van de domme dingen die hij zal doen, in weekenden die nog moeten komen. Het klinkt als Todd Rundgren in een zwembad. En dan zijn er nog een stuk of wat nummers waar de freakpop van Frank Zappa duidelijk in het achterhoofd zat.
Toch, hoeveel duidelijke referenties er ook zijn en hoe toegankelijker Ariel Pink het album ook is: het klinkt vooral als Ariel Pink. De ene keer mierzoet, de andere keer weer met bulderende spookstem en net zo makkelijk punky van zich afbijtend. En hoe snel hij daar ook tussen switcht en er af en toe een grap in fietst, ironisch wordt het nergens. Daarvoor is de balans tussen pop, avontuur en die sentimentele knipoog naar de muziek uit de tijd dat ie nog écht naïef was, veel te perfect gevonden.