Als een bloedspoor in de sneeuw zette Fleet Foxes zijn handtekening onder het popjaar 2008. Bedwelmend was hun titelloze album, dankzij de super verzorgde arrangementen en de karakteristieke stem van frontman Robin Pecknold en zijn cryptische teksten. Voor je met je ogen kon knipperen groeide Fleet Foxes uit tot een act van HMH-niveau, verbijsterend, al was het maar omdat de band niet bepaald uit extravagante podiumfiguren bestaat. Heel anders bijvoorbeeld dan het Britse antwoord op de Amerikaanse folkgolf, dat er met behapbare folkpopsongs overheen klapte.
Fleet Foxes toonde totaal geen interesse de concurrentie aan te gaan. De band bracht in 2011 een taai tweede album uit en verdween vervolgens van het toneel. Robin Pecknold ging reizen en vervolgens theaterwetenschappen studeren aan Columbia University. Kijk, dat zijn prioriteiten. Pas zes jaar later staan de neuzen bij Fleet Foxes weer dezelfde kant op. Om precies te zijn: de neuzen zitten diep in de boeken, meest specifiek een essay-bundel van F. Scott Fitzgerald met dezelfde titel als het album: Crack-Up.
Wat is het toch makkelijk om een band uit het oog te verliezen. Alweer negen jaar geleden debuteerde Fleet Foxes uit Seattle met een magistraal debuut, waarmee het uitgroeide tot leiders van een folk revival beweging. Zes jaar na hun tweede album Helplessness Blues is er ineens een opvolger. Waar was Robin Pecknold gebleven? En nog belangrijker: waarmee komt ie terug?
Tot hiertoe het heldere verhaal, want voor de rest is het vooral zaak verwachtingen los te laten. Crack-Up is een plaat zonder heldere songstructuren van ‘White Winter Hymnal’ en ‘Mykonos’, eerder een soort stream of consciousness van teksten in een weelderig geheel van akoestische gitaren, synths en strijkers die je het best prog-folk zou kunnen dopen. Gedurende het hele album is in Crack-Up als special effect het kraken van een LP-naald te horen, maar Fleet Foxes blijft alles behalve in de spreekwoordelijke groef hangen. Het begint al met de half-ontstemde akoestische gitaar in opener ‘I Am All That I Need’, dat uitgroeit tot een epos dat nog twee titels meekrijgt: ‘Arroyo Seco / Thumbprint Scar’. Er ontstaan ritmische folkstukken die meer op herhaling dan op melodie drijven, er gaan deuren open en dicht, en ook tussen de regels door gebeurt nog veel meer dat niet volgens het boekje is.
Natuurlijk zijn er ook inkijkjes in de afgelopen zes jaren, waarin het bestaan van Fleet Foxes dus op losse schroeven stond. ‘Third Of May / Odaigahara’ is volgens Pecknold zelf een song over zijn jeugdvriend en bandgenoot Skye Skjelset - de man met wiens stem Pecknold zo goed matcht. Maar Pechtold laat zich ook uit over de recente ontwikkelingen op het hoogste niveau in zijn land. De titel verwijst natuurlijk ook naar de verkiezing van Trump, en vooral het liedje ‘If You Need To, Keep Time On Me’ gaat erover. ‘How could it all fall in one day?’, verwijst hij naar de verkiezing van Trump en verbijstering over het verlies van gedoodverfde winnaar Hillary Clinton. ‘Were we too sure of the sun?’
De muzikale complexiteit van Crack-Up zegt genoeg over het antwoord op de grote vraag die Pecknold zichzelf stelde over zijn functie in het leven. Een eenduidig antwoord is net zo ver weg als een compact liedje, maar wie dat wil omarmen houdt in elk geval een super boeiende puzzel over. En voor wie puzzels toch graag opgelost ziet helpt Robin Pecknold zelf graag een hand: op de bekende lyrics-site Genius legt hij zijn teksten zelf maar al te graag uit. Een unicum voor een tekstschrijver die liever vragen oproept dan antwoorden geeft. Aanstaande zaterdag keert Fleet Foxes als dagafsluiter op Down The Rabbit Hole terug naar Nederland. Zo vergeten was de band dus ook weer niet. Benieuwd hoe dat gaat uitpakken, al heeft Radiohead dit weekend laten zien dat je ook met een diepe set zonder meezingers een meer dan waardige festivalheadliner kunt zijn.