Dekmantel zoekt al jaren de grenzen op van wat een dancefestival is en kan zijn. In het weekend worden er steeds andere uithoeken verkend en extremere keuzes gemaakt. Bij de openingsavonden gaan ze daar altijd nog een stapje verder mee en worden vroege pioniers nog meer centraal gezet. Dit jaar stapt Dekmantel voor het eerst echt over de grenzen heen die eerder werden opgezocht. De programmering gaat zo ver buiten de gebaande paden, dat je op donderdag verrassend veel festivalgangers ziet dwalen en zoeken naar iets waar ze op kunnen dansen. Bezoekers verrassen is goed, maar het festival lijkt dit jaar zijn hand iets te overspelen. Typisch ook dat op donderdag de zaal bij een grote naam als James Holden maximaal voor een derde vol loopt, maar dat er de hele avonden grote rijen staan voor de Tolhuistuin. Daar kan namelijk het makkelijkst gedanst worden.
Dat het dit jaar voor het eerst wat minder goed uitpakt, wil niet zeggen dat het twee slechte festivaldagen zijn. Integendeel. Dat zie je bijvoorbeeld bij de Japanse saxofonist Yasuaki Shimizu. Her en der liggen mensen languit op hun rug in de grote zaal van het Muziekgebouw, de hypnotiserende loops van de toetsenist en de daarover heen improviserende Shimizu over zich heen te laten golven. Het is bij uitstek zo’n act voor fijnproevers. Een paar jaar terug werd de Japanner weer ontdekt omdat een album uit de jaren tachtig opnieuw werd uitgegeven. Knap hoe toegankelijk hij avant-garde weet te maken. Aan zijn geluid en gevoel voor harmonie hoor je dat hij eigenlijk uit de klassieke hoek komt, maar zo nu en dan zingt hij door zijn sax, gebruikt hij de kleppen als percussie, draait hij aan een radio, schreeuwt hij wat Japanse teksten door zijn stemvervormer, of speelt hij twijfelend over een bed van vogelgeluiden. Het blijft onverstoorbaar prachtig. En het mooiste: hij lijkt met zijn galm de hele zaal te vorm te geven, net als wanneer een koor in een kerk zingt je ook alle gewelven en nissen plotseling lijkt te horen. Een onverwacht hoogtepunt dat lang zal bijblijven.