Vijfentwintig jaar geleden stond hij aan de wieg van Unit Moebius, nu is de muziek van de Haagse elektronica-pionier Jan Duivenvoorden intenser dan ooit. Vanavond speelt hij op The Crave, later deze zomer op Dekmantel. Over een bizar Russisch avontuur, oplossen in de geluidsmuur en hoe zijn shows steeds intenser worden.

Stond–ie dan, om half zes ’s ochtends in een stomend hol in een oude fabriek in Moskou, papiersnippers te gooien en zich telkens weer in andere kolderieke kostuums te steken. Wie had dat ooit gedacht? Nou, de Haagse held Jan Duivenvoorden (49) zelf in ieder geval niet. Als geestesvader van Unit Moebius wordt hij al 25 jaar door een select doch wereldwijd publiek van dance-fijnproevers aanbeden, maar dat er nog interesse is in zijn puberale projectje Leuk en Ko, in Rusland nota bene? Ongelooflijk. Afgelopen weekend trad hij met middelbare schoolvriend Richard van den Bogaert (‘hij is Leuk, ik ben Ko’) toch echt op in Pluton, voor verdwaasde feestgangers met de sterretjes in de ogen en mensen die echt héél enthousiast werden van hun absurdistische Nederlandstalige liedjes en improvisaties.

‘Het was als een rare droom, je kunt het je bijna niet voorstellen’, gniffelt Jan anderhalve dag later, nog doodmoe van zijn Russische avontuur, terwijl hij thuis in Den Haag een bak koffie zet. Hij wijst op de nog onuitgepakte koffers. ‘Al die apparatuur paste niet op het podium, we wilden filmpjes laten zien maar dat lukte niet, dus hebben wat geïmproviseerd. Dan deden we kostuumwissels… Of nou ja, ik trok wat troep aan, gordijnen en karton, met gaffertape aan elkaar geplakt. Eigenlijk was het heel knullig, er ging extreem veel mis en het was veel te chaotisch, maar blijkbaar is dat voor veel mensen ook geruststellend.’ Zijn nuchtere conclusie: er werd gedanst en gelachen. Leuk dus. 

Leuk en Ko begon hij in het laatste jaar van zijn middelbare schooltijd, in 1988. Hij en Richard wilden iets doen als afscheidsperformance voor het eindexamen, en dan het liefst iets dat iedereen NIET leuk zou vinden. ‘Om te pesten, eigenlijk.’ Zul je altijd zien: er waren toch wat mensen die het wel leuk vonden, dus trad Leuk en Ko nog een keer of acht op en brachten ze in eigen beheer wat nummers uit, waaronder de prachtige melodramatische synthesizerballad ‘Niemand is Perfect’. Wonderlijk genoeg had het Haagse label Rubber bijna dertig jaar later interesse om die muziek opnieuw uit te brengen, en nog curieuzer: in Rusland kregen ze lucht van die compilatie, om Leuk en Ko uit te nodigen. Natuurlijk zeiden Richard en Jan daar ja op, terwijl ze in de afgelopen twintig jaar slechts eenmaal hadden opgetreden.

Waar Jan echter wereldberoemd mee is geworden, dat is Unit Moebius. Onder die naam vormde hij tussen 1992 en 1997 – met Guy Tavares, Menno van Os en eerdergenoemde Richard – de vonk die de West Coast of Holland-scene zou doen ontbranden. Wereldwijd wordt hij geroemd om zijn ronkende oer-acid, intelligent in elkaar gestoken electro en melodieuze broken beat-tracks die gelden als voorbode van IDM. Zoals zij werden geïnspireerd door Detroit en Chicago, zo keken Chicago en Detroit al gauw terug naar Den Haag. De platen van Unit Moebius hoor je nog overal terug. Zelfs Aphex Twin schijnt fan te zijn, hoewel niemand weet waar dat gerucht vandaan komt. Jan zelf ook niet, het interesseert ‘m eigenlijk ook niet zo. De afgelopen jaren treedt Jan weer op als Unit Moebius, nu in zijn eentje. En dat is de aanleiding voor dit gesprek: vanavond wordt hij op een voetstuk geplaatst door Haags festival The Crave, later deze zomer speelt hij op Dekmantel. Reden te over om eens terug te blikken op zijn roerige leven.

De geschiedenis van Unit Moebius begint rond 1990, vertelt Jan. Guy Tavares – nu een van de grootste cultfiguren van Nederland – kende hij nog uit het gekraakte schoolgebouwtje in Zoetermeer, waar regelmatig punkbands optraden in zijn middelbare schooltijd. In Den Haag liepen de twee elkaar weer tegen het lijf, waarop Guy voorstelde om eens wat muziek te gaan maken: hij had wel wat ideeën over acid en house, en Jan had een Amiga 500-computer, een taperecorder die hij had gevonden op straat, een synthesizer en een drumcomputer. Meer hadden ze eigenlijk niet nodig om Unit Moebius ter wereld te brengen. 

Hun eerste releases klinken paranoïde en naar, met grimmige kicks en overstuurde acidlijnen. ‘Wat me aantrok in die muziek? Ik had wel een soort antisociale trekjes, ik kon niet goed mee in de maatschappij. Ik was op zoek naar alternatieve plekken waar ik me wél thuis voelde, feesten waar het donker is, met een muur van geluid waarin je kunt oplossen. Dat voelde als de enige uitgang, vanuit daar kun je jezelf opnieuw uitvinden. Feesten voelden in die tijd bijna als een initiatie-rite. Je dook erin, en kwam eruit als een ander mens.’

De plek waarmee Unit Moebius onlosmakelijk verbonden is, dat is de Blauwe Aanslag, het Haagse kraakpand waar Guy zijn thuis van maakte en Acid Planet-feesten gaf. Krankzinnige feesten voor een paar honderd man waar je de weg compleet kwijt kon raken: er was alleen een rookmachine en een stroboscoop, je zag geen hand voor ogen en feesten gingen alsmaar door en door en door. Er kwamen nogal wat randfiguren op af, nazi’s, lui die rechtstreeks uit de psychiatrische inrichting leken te zijn gekomen en compleet van de wereld aan de LSD zaten. Er zijn wel eens mensen overleden in die tijd. ‘Ik kan me ook feesten herinneren op afgelegen fabrieksterreinen, zes verdiepingen hoog, waar iemand op de derde verdieping uit het raam kukelde omdat hij niet wist wat hij deed of waar hij was. De ambulance-helikopter kwam te laat, natuurlijk.’

We voelden allemaal: het is hier zoals niets anders ter wereld. Dat was heel bijzonder om mee te maken.'

En toch, toch zag Jan het niet als grauwe of grimmige periode, maar juist heel positief. ‘Mensen konden bij de Blauwe Aanslag terecht, ze konden hun gang gaan. We voelden allemaal: hier kun je de muziek horen die je wil horen, dit is de ideale setting, en het is hier zoals niets anders ter wereld. Dat was heel bijzonder om mee te maken. Ik vond het fantastisch, dat je daar puur individueel in jezelf kon trippen schuine-streep mediteren op zo’n monotoom bombardement. Het is een puur interne beleving waarin je je onderdompelt, eigenlijk, en hoe langer dat kon duren, hoe beter. Clubcultuur is zo veranderd, er is een eindtijd bijvoorbeeld. Wij konden gerust twee of drie dagen doorgaan, je kon acht uur op de grond gaan liggen luisteren, als je dat wilde. Die vrijheid is er niet meer.’

Hun eerste Unit Moebius-tapes stuurden ze op naar Saskia Slegers, Miss Djax, en toen zij het afwees besloot Guy zelf maar een label te starten: Bunker Records, voor onverwoestbare muziek, keihard en genadeloos. Onder andere door verdovende middelen te verkopen op de Planet Acid-feesten, wisten ze het geld bij elkaar te sprokkelen om de eerste driehonderd platen te drukken.  Dankzij een distributie-deal met het Amsterdamse Boudisque vlogen de eerste exemplaren de deur uit, en tot aan Japan en Australië belden mensen het nummer dat op het vinyl stond geschreven om te laten weten hoe cool ze de muziek vonden. 

Terwijl Guy vuistdiep in de kraakscene zat, huurde Jan gewoon samen met zijn vrowu. ‘Ik zag dat ook helemaal niet zitten, samenwonen met krakers. Ze hebben onderling hun eigen vorm van organisatie, met overleg en verplichtingen en ruzies die daarbij horen. Dat zou mij teveel geworden zijn, ik was daar te gevoelig voor. Ik hou graag keukens schoon enzo, maar niet voor anderen. En liever ook gewoon een verwarming in de winter, niet een houtkachel waar je hoofdpijn van krijgt.’ Hij kon z’n huur betalen, maar echt veel verdienden ze ook niet met het succes van Unit Moebius. ‘Dat hoefde ook niet, want we leefden ook van niets, dat moet je niet vergeten. Iedere dag macaroni, lege flessen verzamelen en wanneer de sigaretten op waren ouwe peuken uit de asbak vissen.’

Ze zagen de podia steeds groter en groter worden, terwijl Menno van Os en later ook Ferenc van der Sluijs (I-F) zich aansloten bij Unit Moebius. Samen ageerden ze tegen het circus dat techno was geworden – om die boodschap kracht bij te zetten droeg Ferenc een rooie clownsneus tijdens hun overigens erbarmelijke optreden op Noorderslag. ‘Die heftigste frustratie rondom commerciële techno deelde ik niet echt met de rest. Je hebt de mainstream en de underground, je kunt kiezen welke kant je op gaat. Het kon mij niet schelen wat de mainstream doet, we waren bezig met ons eigen ding, van mij hoefden we niet hogerop te klimmen of ertegen te vechten.’

'Optreden werd vooral het botvieren van onze frustratie dat het onderling niet werkte'

Het liefst wilde Jan anoniem blijven zoals in de begindagen. ‘De stroboscoop voor ons, zodat niemand ons zag. Achter het gordijn zitten spelen, of op het randje van het podium zodat we met het publiek samen zaten. Ik werd ongemakkelijk van de aandacht, en het leidt ook gewoon af: kijken naar dj’s moet nooit het doel zijn, je moet de muziek zo optimaal mogelijk ervaren.’

Jan verloor in die periode langzaam maar zeker het plezier. ‘Die paar keer dat we met z’n vieren speelden, klonk het ook echt alsof vier mensen in hun eentje probeerden te spelen. Ik kon daar niet tegen. Tegelijkertijd werden we zoveel gevraagd dat er geen tijd meer over was voor iets anders, en daardoor stopte de muzikale ontwikkeling. Er ontstond een situatie: we zouden ervan kunnen gaan leven, en iedere week ergens opdraven om ons trucje te komen doen. Zo voelde dat echt. Optreden werd vooral het botvieren van onze frustratie dat het onderling niet werkte, en daar word je natuurlijk ontzettend ongelukkig van.’

In 1997 trok het viertal dus de stekker uit Unit Moebius, terwijl ze alsmaar succesvoller werden. Jan deelde nog een tijdje een kunstenaarsuitkering met zijn vrouw, om daar compleet depressief van te raken. ‘Ik ben stapelgek, dacht ik, ik kan helemaal niks. Allerlei psychologische tests gedaan, en na jarenlange strijd om maar positief te blijven kreeg ik te horen: ja, je bent inderdaad depressief, en dat komt waarschijnlijk door allerlei persoonlijkheidsproblematieken die zijn ontstaan door concentratieproblemen die je al heel lang hebt. Er rolde zo’n dik boek uit, ik had AD(H)D. Dat herkende ik wel: Ik was zo’n uit-het-raam-staar-kind op school, dat bezig was met details. Als iemand een woord zei, was ik met dat woord bezig, niet meer met de inhoud van zijn verhaal. Ik heb er vijf jaar in gezeten. Tegelijkertijd geloof ik niet dat ADD echt een syndroom is, ik geloof dat het een maatschappelijk probleem is. De maatschappij stelt bepaalde eisen aan mensen, en sluit zo ook heel veel mensen buiten. Je wordt als abnormaal gezien, je bent te langzaam of doet dit niet goed. Als je dit nou slikt, dan kun je gezellig meedoen. Zo worden de meeste karaktereigenschappen van mensen tegenwoordig gezien en gladgestreken. Verschrikkelijk.’

Vervolgens kreeg Jan een baantje als systeembeheerder – doet-ie nog altijd – en begon hij samen met Charlie Watkins het meer conceptuele Shitcluster, waarmee hij vooral in de kunsthoek terecht kwam. In 2007 belde Guy Tavares weer: festival TodaysArt zou dolgraag Unit Moebius boeken. ‘Nou, dat wilde ik wel, maar ik zag het niet zitten om samen te spelen. De rest gelukkig ook niet.’ Sindsdien bestaat Unit Moebius weer, soms met het woord Anonymous erachter geplakt. Af en toe brengt hij een release uit – hoewel hij er eigenlijk niet genoeg tijd voor weet te vinden om aan nieuwe muziek te werken. 

Maar ja: nog altijd leeft Unit Moebius. Laatst kreeg–ie opeens een brief van Nina Kraviz, of ze een nummer mocht gebruiken in haar Fabric-mix. Speelde–ie met Helena Hauff in Parijs. ‘Gaaf was dat, ze draaide Severed Heads en Front 242, in een mix met goede acid. Dat sloot helemaal aan, en het is precies de soort muziek waar ik vroeger mee begon! Geweldig dat het mensen nu nog steeds beweegt, en dan in een iets andere context.’ Over context gesproken: is de lading van Unit Moebius veranderd voor hemzelf? ‘Jazeker, maar het is niet minder intens, hoor. Er komt in augustus een baby aan, met mijn nieuwe vriendin, die ik ken sinds oktober. Dat is voor mij de reden geweest: ik ga helemaal niets meer drinken, want zij kan het ook niet. Vroeger dacht ik: ik heb altijd een ijsbreker nodig om relaxter in de muziek te zitten. Maar nu ik helemaal nuchter ben, is het eigenlijk nog beter. Ik moet ervoor zorgen dat de muziek mij ook HELEMAAL triggert. Het moet nog beter, nog extremer, voor mijn gevoel nog compromislozer. Dat was ik een tijdje kwijt.’

Vorig jaar speelde hij weer eens met Guy samen op The Crave, het festival dat een verbinding probeert te leggen tussen de huidige Haagse scene en de west coast of Holland-sound waar het ooit allemaal mee begon. ‘Hoe dat ging? Een fiasco wil ik niet zeggen, want ik hou er ook wel van als het misgaat. Maar eh, er was geen soundcheck, de zon stond vol op mijn neus dus ik moest brillen op om nog iets te kunnen zien, we hadden niet geoefend, Guy z’n monitor stond veel te hard, de synthesizer deed het al gelijk niet. Het was gewoon een lekker zooitje. Af en toe kwam er een stukje uit waarvan we dachten: “Misschien is dit het?”’ En tóch werd er enthousiast op gereageerd. ‘Je zag iedereen een beetje op z’n hoofd krabben, het was een soort humoristisch theater. Mensen vonden het gaaf, misschien wel omdat het een onderbreking was van het perfectionisme. Dj-sets en live-sets moeten tegenwoordig allemaal perfect gestroomlijnd zijn. Er kunnen wel wat rare dingen gebeuren, maar het loopt goed door en is precies wat je ervan verwacht. Nou, dit was in ieder geval níét wat mensen verwachtten, dat was eigenlijk al heel wat. Het veranderde iets in de voorspelbaarheid.’

Vanavond speelt hij weer op The Crave, nu in de donkere kelder van Het Magazijn. Zin in? Zeker, hoewel hij best meer tijd had willen hebben om te oefenen. Ongetwijfeld gaat er wel wat mis. Gelukkig maar.