Zevenentwintig jaar geleden kwam Green Days eerste album uit. Vier jaar later braken ze door met Dookie, waarmee ze punk transformeerden tot pop, en zo tot het geluid werden voor een hele generatie kids. Sterker nog: dat geluid hebben ze nog steeds. In de afgelopen decennia waren er tig poppunkbandjes die met wat hits de schoolpleinen en vooral slaapkamers domineerden. Ze kwamen, maar ze gingen ook weer. En ondertussen bleef Green Day. Ze overleefden verslavingen en afkickklinieken, een paar hele slechte albums, ze vonden zichzelf opnieuw uit met een fucking musical, en bleven ondertussen altijd nieuwe fans aantrekken.
Een van die jonge fans had zijn droomdag te pakken. Een uur in de set trekken ze een jochie uit het publiek, die vervolgens ‘Knowledge' mag meespelen. Vandaag is het Jules van elf. Stoer doet ie wat ie moet doen, speelt het nummer mee en zingt nog even. Honderd procent effectbejag van Billie Joe Armstrong en zijn maten – ‘ach, ze doen dit iedere avond joh!’ Maar verdomd, als Giel dan aan het einde toch nog in snikken uitbarst omdat de spanning hem wat te veel wordt, dan werkt het ook nog. Het hele veld wil hem even een knuffel geven, en juicht met hem mee als ie vervolgens de gitaar mag houden.
Lang niet alles werkt vanavond. Dat moment dat ze met een handkanon merchandise in het publiek schieten, voelt wel heel erg als corporate punk, heel erg ongemakkelijk. En die lachen-gieren-brullen-medley, met ‘Careless Whisper’, een farao-masker, politiepet en een glitterhoed. Al bij de opening een fan op het podium roepen om een stukje te zingen werkte wonderbaarlijk goed om de vlam in de pan te laten slaan, maar als het kort erna nog eens gebeurt en dan voor het hele nummer, is het toch vooral ongemakkelijk. Hoe hard de fan het hele podium ook claimt. Hetzelfde geldt voor de setlengte. Ruim twee uur of meer dan twintig nummers is op een festival al snel te lang, helemaal als er nogal wat opvullers in de set zitten.