Ah, het pinksterweekend. Toch wel een weekend dat we altijd diep in ons hart willen sluiten: de zomer hangt in de lucht, je bent een extra dag vrij zonder dat je weet waarom, je kan lekker naar een tuincentrum en/of bouwmarkt… In Leiden wordt sinds vijftien jaar op een andere manier de uitzetting van de Heilige Geest gevierd (ah, dus dat is Pinksteren!) - niks "de schroeven liggen in gangpad 12". Met Pinksteren trek je door de Leidse binnenstad, op zoek naar de mooiste hofjes met daarin de beste muziek.

Na vorig jaar een bescheidener light festival te hebben georganiseerd, zonder hofjes en op één dag, zijn artistiek leiders Sebastiaan Kemner en Vincent van Wijk ook dit jaar weer verantwoordelijk voor een bijzonder gevarieerd programma. Door de hele stad treden ensembles op in voornamelijk hofjes, maar bijvoorbeeld ook in het Stadhuis en de concertzalen van Emile van Leenen Piano's en Sijthoff (what's in a name). Het festival mag zijn naam met verve dragen: bewapend met blokkenschema, polsbandje en soms een broodtrommel doorkruisen muziekliefhebbers de stad, op zoek naar de volgende gig. Uw verslaggever zocht gezellig mee.

Onder het mom dat de keuze reuze is, met maar liefst achttien verschillende plekken om te kunnen bezoeken op de zondag, moet er een combinatie plaatsvinden tussen keiharde keuzes en soms wat bonnefooi-bezoeken. Een knoop die snel was doorgehakt, was die om het strijktrio van het Koninklijk Concertgebouworkest te gaan beluisteren, die toezegden een strijktrio van Beethoven (Opus 9, no. 1) te spelen. Vorig jaar speelde een viertal met Elise Besemer als aanvoerder een kwartet van Anton Arenski in de Burger-/ Trouwzaal van het Stadhuis, maar gelukkig mochten ze dit jaar plaatsnemen in de akoestisch aantrekkelijkere Raadzaal. Al bij het stemmen van de snaren, een ruimte verderop, veren nieuwsgierige luisteraars als stokstaartjes op. Voordat we ons kunnen verlekkeren aan Beethoven, trakteert het trio ons eerst nog op deel uit een strijktrio van Schubert.

Het jonge trio windt vanaf de eerste noot de complete zaal om hun vinger. Alle golfbewegingen in de muziek worden dusdanig samen gemaakt, dat je soms niet meer kan weten waar het ene instrument begint en het andere eindigt. Ook bij Beethoven bewijst het trio één orgaan te zijn, samen in eb en vloed, kloppend en ademend, expanderend en comprimerend - ook, of vooral, in de begeleiding van de melodieën. Dat alles gaat gepaard met een verfijnde nuance, zoals bij de soms bijna brommende klanken van de cello. Wanneer de altviool en cello hun speelse loopjes in een perfect vraag- en antwoordspel aan elkaar doorgeven, kan niemand het laten te glimlachen. De crescendi van Besemer op viool, die uitmonden in een plotsklaps piano, zijn adembenemend. De timing van haar tremolo aan het einde van het tweede deel voelt zo nonchalant, maar is van bizarre souplesse. Het vierde deel bewijst in al zijn lichtvoetigheid: dit jonge trio weet klassieke muziek compleet tot uiting te brengen met een bruisende energie en onophoudelijke vitaliteit.

Het is even zoeken naar het eerste échte hofje van de dag, het Maartenshof. Het volgende trio, van tenorsaxofonist Stan van de Wetering, heeft moeten besluiten dat de parasol toch een paraplu is. De miezer mag echter de pret niet drukken: het is tijd voor Jazz met een hoofdletter J. Het trio, een combinatie van tenorsax, semi-akoestische gitaar en contrabas, vangt aan met 'Save your love for me', een voorbode van al het lekkers dat ze ons voor gaan schotelen: jazzklassiekers die geenszins van het uitgemolken soort zijn. Tijdens de eerste gitaarsolo van Vincent Koning gaat spontaan de zon schijnen (tja, de sol in solo), waarop het publiek zich weer verder durft te verspreiden dan alleen onder het afdakje. Kinderen huppelen langs, er klinkt gemompel, er is reuring in het hof, de walking bass van Frans van Geest hinkt een solo in - als je je ogen sluit, ben je gewoon in een smerig goeie jazzkroeg. Een bewoner van het hofje steekt zijn barbecue aan en Van de Wetering gooit nog wat kolen erop, met zijn verhalende kwaliteit à la Stan Getz. Het Stan van de Wetering Trio is de belichaming van wat er zo heerlijk en vreselijk is aan dit festival: je weet dat er zoveel meer te zien is, maar je wilt hier nooit meer weg. Gelukkig is er een toegift.

Na drie keer struikelen over de Japanmarkt (moeten jullie niet naar een bouwmarkt?) op het Rapenburg, geraken we op de bonnefooi in het Pieter Loridanshof aan de Oude Varkenmarkt. Om de oude waterpomp heen staat Alwan, eveneens een trio bestaande uit mezzosopraan, gitaar en klarinet, al dan niet basklarinet, of duduk. De combinatie van deze drie bewerkstelligt precies waar de naam Alwan letterlijk voor staat in het Arabisch: kleuren. Die kleuren komen naar voren in tonen en emoties en vervoeren het hele hofje naar bijzondere hoogten. De paradijselijke omgeving, compleet met ritselende bladeren, wordt bij bijvoorbeeld een nummer dat, vrij vertaald uit het Syrisch, 'I would die for the wind of the mountains' heet, extra versterkt. In al hun zinderende, eclectische muziek, met invloeden van Balkan tot Midden-Oosten, voel je bovenal melancholie. De basklarinet stuwt, de gitaar geeft de maat, de klarinet schreit en spat uit in een flatterzunge waar je eng van wordt. De Babylonische spraakverwarring lijkt deze pinksterzondag definitief opgeheven. Het enige dat ons nog terugbrengt op aarde zijn de studentes, een dakterras verderop, die trachten te dansen op een onregelmatige maatsoort en het na drie maten opgeven.

In een verwoede poging de fear of missing out te omzeilen, smeren we hem terug naar de Doezastaat, waar Trio Rusanovsky de elementen probeert te bevechten in het Heilige Geesthofje. De wind slaat steeds harder toe, wat resulteert in bijna wegwaaiende bladmuziek en partytenten. Toch verliest het publiek de kans niet om totaal begeesterd te raken van dit Oekraïens-Nederlandse trio, bestaande uit vader, dochter en zoon. Het impressionistisch klinkende trio dat zij spelen, alledrie op viool, doet aan als iets wat in het bouwjaar van dit modernere hof geschreven had kunnen zijn, namelijk 1926.

Het Groot Sionshof is deze zondag de enscenering voor het Viride Kwartet, dat bij binnenkomst in classicistische stijl lijkt te spelen. Het hofje zit en staat vol met geïnteresseerden en omwonenden, die het er lekker van nemen en nog eens extra genieten met goed gevulde glazen spritz. De diepte van de cello resoneert door het gehele hof, met een bed van violen erboven. Het deel dat ze uit een kwartet van Willem Pijper spelen, weet iedereen in het hof compleet stil te krijgen. De enige die zo brutaal is, en blijkbaar niet begeesterd genoeg, om geluid te maken, is een vogel die in dezelfde toonsoort een snippet van de vioolmelodie lijkt te herhalen. De altviool meandert, de cello kriebelt als een murmelende tor. Wanneer het thema terugkomt in beide partijen, voelt het als het hoogtepunt in het bloedstollend mooie kwartet. De kussens onder de spelers knappen bijna uit hun strikjes door het intense gestrijk. In elk gekozen stuk dat het Viride Kwartet speelt, weten ze het publiek in vertwijfeling en op scherp te zetten, door zogenaamde applausmomenten in climax en verstilling te brengen.

Rond vieren staan verschillende mensen met blokkenschema's rondom de toren van het Stadhuis. Het enige waarvan we weten dat het ons te wachten staat, is dat er een nieuw werk van Christian Melli ten gehore gebracht gaat worden door zowel een trits aan trombonisten van het Koninklijk Conservatorium én het carillon uit de toren, bespeeld door Gijsbert Kok. Na enkele duimpjes over het balkon van de toren, zien we de schuifbuizen verschijnen. Het is gedurfd om een werk met zulke bombastische dissonanten zó prominent in het openbare Leidse straatbeeld in te zetten. Als een onheilspellende deken over de terrassen spelen carillon, (bas)trombones én twee trompetten op het bordes samen in lange tonen. Melli schreef het werk over Leendert Hasenbosch (1695-1725) en Willem Arondeus (1894-1943), twee Nederlandse mannen die, allebei in hun eigen eeuw, veroordeeld werden voor hun geaardheid. Hasenbosch, een zeeman, werd verbannen naar een eiland, wat misschien het scheepstoetergehalte van het werk kan verklaren. De muziek is vervreemdend en atonaal, maar laat het hele plein naar de lucht kijken, alsof we de dreiging voelen van een toenaderende macht.

Archiefbeeld uit 2023

De zolder van het pand van Emile van Leenen, de pianoverkoper aan de Lammermarkt, is vandaag het podium van Daahoud Salim, artist in residence van het LHF. Vorig jaar verzorgde hij een betoverend optreden in de Pieterskerk, waarbij hij al perfect zijn beheersing van allerlei stijlen liet horen. Dit jaar vangt hij aan met een viertal stukjes van Frederic Mompou - een meditatieve, delicate start. We hangen aan Salims vingers, die de spanning in de zaal perfect vasthouden. Hij vervolgt met drie werken van zijn eigen hand, die hij baseerde op literatuur van Jorge Luis Borges. Salim grapt dat zijn uitleg over Borges' verhalen soms langer is dan het verhaal zelf, maar de echte vertelling komt vanuit de piano. Salims composities ontvouwen zich en kietelen oren en fantasie. In het stuk gebaseerd op "Del rigor en la cienca", dat, kort gezegd, over cartografie gaat, waan je jezelf verdwaald in een doolhof, dankzij het repeterende ritme van de ene hand en de omspelingen van de andere. Na het langzaam uitsterven van Salims werk over 'El Aleph', waarin we Rimsky-Korsakovs hommel door allerlei portalen horen vliegen, keren we terug op aarde, waar vogels fluiten en verkeer langsraast.

We eindigen de dag idyllisch bij Joost Willemze in het St. Salvatorshofje, aan de Steenstraat. Bij binnenkomst gaan de linker- en rechterhand net een vragend en beantwoordend duet aan. Willemze brengt nog een extra laagje vernis op deze dag, bijvoorbeeld door zijn sprankelende versie van Smetana's 'Moldau'. In de 'Around the clock suite' van jazzharpiste Pearl Chertok hoor je inderdaad, zoals Willemze introduceert, bijna de geur van het parfum. De harpklanken brengen ons nog dichter bij het besef hoe bijzonder deze hofjesconcerten toch zijn: achter deze muur ligt nietsvermoedend het epicentrum van culinair nachtelijk Leiden. Alleen een krijsende meeuw herinnert ons nog aan de stad, wellicht profeterend op wat ons morgen, op tweede pinksterdag, te wachten staat.