Spinvis is de bekendste experimentele popmuzikant van Nederland. Hij laat zijn muziek het liefst zo lang mogelijk ‘open’ en staat bekend om zijn tekstuele vondsten van vaak bijzondere ik-figuren. Hij zong over de patiënt die maar hoopt dat er roze koeken zijn, over die keer dat hij een Tic Tac in zijn neusgat had en over de vrouw die ontvoerd werd door een ruimteschip.
Onlangs begon zijn nieuwe tour, Be-Bop-A-Lula, genoemd naar zijn in april gelanceerde album en naar de gelijknamige song uit 1956 “de geboorteschreeuw van de rock 'n' roll” betekende, zoals hij het verwoordt. Leiden is de derde stad die Spinvis daarmee aandoet. Wij hoorden en zagen hem op 7 oktober in de Nobel, dat al een al een half jaar van tevoren was uitverkocht.

Spinvis is, naast een man van de taalvondsten, ook een verhalenverteller. Hij beeldt zich in wat anderen denken en observeren, en giet dat in parlando poëzie. Dat klinkt als een opnamespecialist, maar hij ziet ook de kracht van optreden: podiumkunst gaat om het moment, is elke keer anders, en als er iets fout gaat, maakt het dat alleen maar authentieker, vertelde hij onze Noord-Hollandse collega's. Komt deze insteek uit? Hoe vertaal je vervreemdende gedachten naar het podium?

Sommige concerten zijn al interessant voor er een noot is gespeeld; dit is er een. Het decor op het podium van de grote zaal intrigeert: tien paspoppen, mannen en vrouwen, staan verspreid over het podium, een (nog uitgeschakeld) gigantisch beamerscherm tegen de achtergrond. Overal staan instrumenten: een cello in een standaard, een drumpad, een drumset. Ook de opkomst heb ik nog nooit zo gezien: Spinvis verschijnt en draagt een tekst voor: “We zijn een menigte / We zijn levensgevaarlijk / We wachten op iets / We zijn geweldig…”, en terwijl hij dat doet, komen een voor een de vijf bandleden op en stelt hij hen aan ons voor. Bij het buigen geeft hij later elke muzikant nadrukkelijk alle eer.

Spinvis’ nummers evolueren naarmate hij ze langer live speelt, van de manier waarop ze op de plaat staan naar iets anders, en (spoiler) dat zullen we vanavond inderdaad een paar keer horen. De setlist is verzameld uit vijf albums die meetmomenten uit zijn hele oeuvre omspannen, van ‘Spinvis’ (2002, zoals ‘Limonadeglazen Wodka’ en ‘Smalfilm’) via ‘Tot Ziens, Justine Keller’ (2011, ‘Kom Terug’ en het titelnummer) tot een licht zwaartepunt bij ‘Be-Bop-A-Lula’ met vijf nummers: ‘Tingeltangelhersenpan’, ‘Portugal’, ‘Lente ’22’, ‘Paradijs’ en ‘Oogstlied’.

Saartjes cello en Merels viool zijn nadrukkelijk aanwezig in het livegeluid vanavond. Zo krijgt de strijkerssectie een prominentere plaats dan op de plaat, bijvoorbeeld in een nummer als ‘Smalfilm’, dat ook een prominentere drum kent. Bij nummers als ‘Oogstlied’ spelen de strijkers bewust disharmonisch en scheppen daarmee een onheilspellende sfeer. ‘Bagagedrager’ en ‘Kom Terug’ worden live dan weer echte rocksongs, meer uptempo gespeeld. De uitstekende drummer Marcel begeleidt de vierkwartsmaat van dat laatste nummer strak. Het einde is bijna fluisterend, zoals een groot deel van de set aangenaam rustig is. Daardoor, en door de duisternis in de zaal, wordt het ondanks zeshonderd aanwezigen een intiem concert. Tijdens ‘Lente ‘22’ is Spinvis niet erg goed bij stem, zijn breekbare zingzeggen wordt bij dat nummer meer zeggen. Gelukkig redt de Vlaamse Saartje het nummer met prachtige achtergrondzang. Bij ‘Kom Terug’ herpakt hij zich weer en dat blijft de rest van de set zo. Bijna alle bandleden spelen ook andere instrumenten: cellist Saartje speelt bijvoorbeeld ook xylofoon en is (net als violist Merel) achtergrondzangeres. Spinvis zelf verwisselt halverwege de set een akoestische gitaar voor een elektrische en speelt daarna percussie op een tamboerijn.

Tijdens het concert is de hele zaal verduisterd en het podium vaak schaars verlicht, soms met alleen een paar spots van boven. Af en toe worden er beelden op de paspoppen geprojecteerd: krassen van een zwart potlood, lopende silhouetten, steeds verschillende aantallen etalagepoppen op het projectiescherm. Tijdens ‘Oogstlied’, dat over Oekraïne gaat, zien we graanvelden en, in vervormde kleuren, sinistere mannen met bivakmutsen en vrouwen in traditionele Slavische rokken. Het is een animatie gemaakt door Spinvis’ zoon Timor. Het interessantste projectiegebruik was tijdens ‘Paradijs’: er worden vlakken wit licht rondom de achterste rij muzikanten geprojecteerd. Daarmee spelen bassist Jan, toetsenist Lucas en drummer Marcel voor ons als silhouetten, net wajangpoppen.

Tussen de nummers door houdt Spinvis de concentratie van het publiek vast met relativerende anekdotes waar het publiek om moet lachen: “Tijdens het uitbrengen van ‘Spinvis’ was de elektriciteit net ontdekt.” Soms wordt het ook ernstiger: ‘Limonadeglazen Wodka’ blijkt (“dat vertel ik normaal nooit”) over zijn beste vriend te gaan die onverwacht uit het leven stapte. Je ziet dat het hem nog steeds raakt en hij op dat moment aan die vriend moet denken.

Voor de toegift komt er een man in een soort uniform met pet en leest een gedicht van eigen hand voor. Hij wordt later aan ons voorgesteld als Arjan Witte, die als muzikant samenspeelde met Spinvis. De band komt geruisloos terug en geeft ons nog twee nummers voor het verstilde afscheid, het lieve einde schemerzacht.