Het is een gekke plek om te zijn, de Engelse Reet, een piepklein cafétje in de Begijnesteeg in Amsterdam tussen het Rokin en het Spui. De vader van Job Oberman (Oceanic) kwam er al toen hij lang geleden een tijdje bij de marine werkte en nam zijn zoon mee toen die zich vestigde in de hoofdstad. En vele vaders voor hem kwamen er ook al, want de kroeg bestaat al meer dan 125 jaar. Die onverzettelijkheid dankt het kroegje aan zijn conceptvastheid: de Engelse Reet ziet er ook uit als een kroeg die al 125 jaar bestaat. Wat er dan toch zo opvallend is, tijdens het gesprek met Oceanic? Er is geen muziek. Niet zachtjes, nauwelijks hoorbaar, maar helemaal niks. Op het gescharrel van de barman na is er geen geluid te horen, en dat is op een vreemde manier aangenaam in de drukte van Amsterdam, waar het toerisme inmiddels weer helemaal terug is.
Oceanic heeft een mening over geluid op openbare plekken. Sterker nog: hij heeft ervoor gestudeerd. De afgelopen twee jaar - toen de club stil vielen - deed hij daar meer mee dan ooit. Hij nam een baan aan bij een ingenieursbedrijf, en inmiddels heeft hij een onderzoeksfunctie. ‘Als je kijkt naar stadsontwerpen wordt over geluid vooral gedacht in termen van overlast, en niet naar de kwaliteit ervan. Er wordt bij de ontwikkeling van een plein nagedacht over afvoer van hitte of water, maar niet zo over geluid. Je kunt veel meer doen met de akoestiek van ruimtes. Ik was ooit eens in Zadar, in Kroatië, bij een windorgel dat in een boulevard gebouwd is. Het is op het eerste gezicht een doodnormale stenen pier, maar in de traptreden zitten gaten die de kracht van de wind omzetten in geluid. Dat vind ik mooi, voor dat soort dingen loop ik in steden altijd even om, ja.’
Dj en producer Oceanic groeide in korte tijd uit tot het goudhaantje van de Nederlandse dance-underground. Een alleskunner, die op elk tijdstip elke dansvloer kan bespelen met verrassende producties. In de lockdownperiode probeerde hij een nieuw huzarenstukje: hij sleutelde een instrumentale plaat in elkaar die bijna helemaal bestaat uit de stemmen van zijn vrienden.
Opgaan in de menigte
Hij kwam de laatste jaren door zijn andere vak in talloze steden. Oceanic brak als dj en producer door in het staartje van club Trouw. Na zijn jeugd in Goes en zijn studie in Amsterdam trok hij een jaar naar Berlijn, waar hij als een blok viel voor de dansvloer. Eenmaal terug voegde hij zich bij de ploeg residents van Trouw met o.a. Job Jobse, Elias Mazian en Tom Trago, die later overstapten naar de meest veelbesproken club van Amsterdam, De School. Oceanic stond al snel bekend als een originele, creatieve dj die zowel grote zalen als kleine clubs aankon. Releasen deed hij vooral bij Nous’Klaer, het fijnproeverslabel van zijn broer Sjoerd Oberman. Dit najaar nog hostte het label een podium op Draaimolen, waar Oceanic een team vormde met Avalon Emerson. En een podium hosten op Draaimolen, dat betekent ook zelf timmeren en sjouwen. Oceanic deed vrolijk mee: hij trok een dag lang elektriciteitskabels naar alle barren op het terrein. Zo zie je maar, hij mag dan een onderzoeker zijn, hij is niet bang de handen uit de mouwen te steken.
Maar goed, zijn momentum raakte hij toch wel een beetje kwijt in de coronacrisis. Een social media gebruiker is hij niet echt en in plaats van plaatjes te draaien voor een livestream organiseerde hij liever een triatlon voor dertig vrienden. ‘Een vergunning? Welnee, gewoon dertig kaartjes voor het zwembad kopen!’ En terwijl de clubs dicht waren verdween totaal onverwacht zijn muzikale thuishonk, De School. Dat is een pijnlijk onderwerp. De club ging halverwege 2020 met veel geknetter ten onder aan klachten over veiligheid en racisme bij de deur, gebrek aan diversiteit in de bedrijfsvoering en verhalen op de achtergrond over GHB-problematiek rond de club. Oceanic wil er niet veel zeggen, maar geloof me, hij voelde zich zeer persoonlijk verbonden met de club. ‘Natuurlijk heeft het impact op me gehad. Ik denk wel: als het niet tijdens corona was geweest, als de club gewoon open was geweest, was het anders gegaan. Dan ware de problemen aangekaart, waren er mechanismen in werking getreden om het beter te maken, maar waren de mensen met kritiek ook gewoon in het weekend weer naar de club gekomen. Nu zat iedereen in isolatie van elkaar.’
Toch heeft ie er indirect wel meer over te zeggen, over die gekke biotoop die het nachtleven heet. Er is een verband tussen Oceanic’s baan als stads-planoloog/socioloog en zijn visie op de nachtclub. In beide gevallen kijkt hij met meer dan gemiddelde interesse naar de samenkomst van mensen. Wat drijft hen, hoe bewegen ze, hoe gaan ze om met de omstandigheden? ‘Een club is meer dan een gebouw met een dj-booth en looproutes’, zegt Oceanic. ‘Ik zou nu voor jou kunnen omschrijven hoe de perfecte club eruit ziet, maar dat heeft geen zin. Een club wordt voor een heel belangrijk deel gevormd door de mensen die er komen en de mensen die hem aan de achterkant runnen.’
Als dj kijkt hij op zo’n manier naar zijn dansvloer. Hij overziet de menigte en analyseert over er sprake is van het effect waar hij zich als artiest naar vernoemd heeft: Oceanic feeling. Het is een term van de psycholoog Romain Rolland, die in een brief aan Freud in 1927 het effect beschreef van opgaan in een menigte. Een menigte demonstranten, voetbalsupporters of ravers op de dansvloer. ‘Hij schreef Freud over de collectieve extase, waardoor je je eigen individu verliest en je meer ‘groep’ voelt. De grenzen tussen jou en de groep vervagen. Dat kan je een gevoel van eeuwigheid geve. Dat is het gevoel waar het om gaat. Als ik draai zie ik op de dansvloer als het ware pockets van energie. Daar, rechtsvoor, staat een groepje gefocust te dansen. Verderop zijn wat mensen aan het flirten. Daar gaat misschien iets mis. Je merkt dat zonder het echt te zien. Ik overzie de club als een soort landkaart, als planoloog. Zoals ik altijd in kaarten denk: als ik de naam van een café niet meer weet kan ik het altijd wél met de kaart terugvinden.’
Zingen onder de douche
Het overbrengen van een ‘Oceanic feeling’ dus, dat is het hoogst haalbare voor een dj. Even je zorgen vergeten, je overgeven aan de muziek door op te gaan in de massa. Het is een kwetsbaar ritueel, waar niet door iedereen genoeg waarde aan wordt gehecht. Dat bleek wel toen clubs er niet waren en juist de identiteitsvormende waarde ervan gemist werd. De club als ontmoetingsplek, vooral voor mensen die zich niet overal welkom voelen. Oceanic ziet zichzelf als dj niet als centraal punt in dat ritueel, maar slechts als begeleider ervan. De dansvloer voegt zich niet naar hem, maar hij past zich aan. Aan de ruimte, maar ook aan de omstandigheden. ‘Hoe laat draai je, en waar? Om drie uur ’s nachts in een kelder voor honderd man draai ik totaal anders dan op een mainstage om acht uur ’s avonds. Dat vind ik juist leuk, alleen maar dezelfde techno draaien zou ik saai vinden. Ik vind het heerlijk om de ene week op DGTL te draaien en de volgende op Atonaal in Berlijn. Mensen kunnen dat wel eens verwarrend vinden, maar ik speel graag met die verwachtingen.’
Dat hoor je ook in zijn eigen producties, die zelden het vaste patroon van een technotrack volgen. Intro, toevoegen van melodie of andere onderscheidende elementen, break, drop. Nee, Oceanic probeert in de arrangementen van een track juist steeds de minder voor de hand liggende optie te kiezen. Toch is zijn muziek vaak vrolijk en uitnodigend, terwijl sommige van zijn collega’s in de Amsterdamse scene studies maken van harder en ongemakkelijker geluid. En dat brengt ons bij het album Choral Feeling, dat zojuist verschenen is. Ook hier weer brengt hij mensen samen op een net andere manier dan je verwacht: de plaat is vrijwel volledig opgetrokken uit stemmen van zijn familie en vrienden. Als in: niet alleen de overduidelijke stemmetjes, maar ook bijna alle beats en bassen. Eigenlijk alleen de kickdrums komen uit de drumcomputer.
‘Ik zing graag’, zegt Oceanic. ‘Op de fiets, onder de douche, in de auto. Gewoon met popliedjes mee op de radio, net als ieder ander. Ik merk dat veel mensen dat niet durven, hardop zingen. Ze denken vaak van zichzelf dat ze het niet kunnen, en dat wilde ik doorbreken. Ik heb in het verleden met zangeres Greetje Bijma gewerkt, die werkelijk alles kan met haar stem, echt ongelofelijk hoe zij kan zingen. Zij wil echt onderdeel zijn van de band, wat ook betekent dat ze soms vooraan in het geluid te horen is maar net zo vaak ook in het geheel opgaat. Zij werkt ook mee aan dit album, maar er zijn ook mensen die veel meer schroom over hun stem hadden. Soms legde ik mijn opname-apparaat neer, met de bedoeling dat we het gaandeweg zouden vergeten. Je hoort ook in ‘Sunshine, Dear’ een vriendin van me die een lullabye zingt voor haar pasgeboren baby. Als je heel goed luistert hoor je het kindje ook, al is het niet meer dan een glitch.’
Choral Feeling is dus bepaald geen liedjesplaat en van een echte koor is in de meeste gevallen ook geen sprake. Meer een in de studio opgetrokken elektronisch koor van knisperende beats met organische geluiden er doorheen, die raakt aan bijvoorbeeld de microsamples van The Field of de organische dansmuziek van Caribou. En ergens blijft dat menselijke behouden onder al die geluidsmanipulaties. ‘Als je op een synth een C indrukt is het altijd een C. Daarvoor koop je zo’n ding natuurlijk ook. Maar een stem heeft altijd een vibrato, hij zwerft om een toon heen. Als je dat omlaag pitcht tot een bas krijg je een onzuivere toon. Het wordt nooit strak. Het is allemaal menselijk.’