Dave Grohl keek zijn ogen uit toen hij voor het eerst in Amsterdam kwam. Het was februari 1988, en het was ver voor zijn tijd bij Foo Fighters, ver ook voordat hij toetrad tot Nirvana. Hij was net drummer geworden bij de hardcoreband Scream, een band die al een roemruchte reputatie had in de Europese kraakwereld. Hij was 18 en nog nooit in het buitenland geweest, en Amsterdam zou zijn identiteit op meer manieren vormen dan hij ooit had kunnen dromen.
‘We hadden om allerlei redenen (voor de hand liggende, zoals de wiet, maar ook logistieke, zoals de centrale ligging ten opzichte van bijvoorbeeld Noord-Europa) Amsterdam als uitvalsbasis gekozen’, zo schrijft Grohl in The Storyteller, zijn deze maand verschenen memoires. ‘We spaarden het geld dat we thuis met geestdodende baantjes verdienden om last minute voor 99 dollar per ticket met Martinair naar Schiphol te vliegen. We jatten op de eerste avond een fiets en besteedden enkele weken aan een gedegen voorbereiding van de tournee door met behulp van frauduleuze telefoonkaarten mensen te bellen, apparatuur te regelen en een busje te huren waarin we enkele maanden zouden wonen. Om aan wat extra geld te komen brachten we lege flessen naar avondwinkels, waagden we een gokje op de fruitmachines in kroegen en namen we soms baantjes om de eindjes aan elkaar te knopen.’
Hij was toentertijd een ultieme blowkikker, zat op de piek van zijn stonerfase, en om aan zijn wietbehoefte te voldoen had hij een baantje bij het Amsterdamse platenlabel Konkurrent, ‘waar ze me albums in dozen lieten stoppen voor verzending over de hele wereld. Het was pure armoe, maar de gastvrijheid en kameraadschappelijkheid van onze vrienden gaven ons het gevoel dat we luxeleventjes leidden.’