Deze maand bestaat poptempel Paradiso vijftig jaar. In de VPRO Gids, Nooit Meer Slapen, 3FM en op 3voor12 kijken we terug en blikken we vooruit. In dit eerste verhaal vertelt oud-programmeur Rik Zaal over de schaduwkant van het hippieleven in de vroege jaren zeventig. 'De breed georiënteerde dealers boden soms uitkomst wanneer een artiest niet wilde optreden als ik niet onmiddellijk voor coke zorgde.'

Terugkijkend op mijn verleden moet ik vaak denken aan die briljante openingszin van het boek The Go-Between van L.P. Hartley: ‘Het verleden is een vreemd land: ze doen de dingen daar anders.’ Ik heb bijvoorbeeld twee periodes in mijn verleden als programmeur bij de Paradiso gewerkt (en wij zeiden inderdaad graag ‘de’ Paradiso), en die lopen zo door elkaar dat ik ze moeilijk uit elkaar kan houden. Toch ligt er een jaar of vier tussen.

Wat ik nog wel weet, is dat de eerste keer eind 1970, begin 1971 was, in de hoogtij­dagen van Paradiso als theater van de jeugdcultuur. Het was niet alleen een concertzaal, zoals tegenwoordig, maar een omgeving waarin de muziek werd omlijst door de parafernalia van het hippiedom: vloeistofdia’s, stroboscoopeffecten, geprojecteerde collages en 8-millimeterfilms met naaktdans- en slapstickscènes. Vanaf de eerste galerij werd een en ander verzorgd door een crew onder leiding van ­regisseur Adri Hazevoet, die op perfecte wijze de psychedelische sfeer uitdroeg die hoorde bij het kosmisch centrum van de wereld, waartoe Amsterdam door velen was uitgeroepen. Vooral door Amsterdam zelf, had ik wel eens de indruk.

Het moet in die tijd zijn geweest dat Rik van Bentum en Gert-Jan Dröge bij Paradiso betrokken werden, Van Bentum voor de performances en andere beeldende kunstuitingen en Dröge voor het theatrale ­aspect, wat goed illustreert dat Paradiso meer wilde zijn dan een concertzaal.

(tekst gaat door na de video)

Ik ging over de muziek, maar eerlijk gezegd weet ik, hoe raar het ook klinkt, niet meer welke bands ik in die periode heb geboekt. Wel weet ik dat ik me verbaasde over de akoestiek van de grote zaal, waar een fikse, zeer lange galm heerste die uitzonderlijk ongeschikt was voor versterkte muziek. De enige mogelijkheid om een fatsoenlijk geluid te krijgen was door de versterkers keihard open te zetten, wat dan ook meestal gebeurde. De grammofoonplaten die vanaf de tweede galerij door wisselende discjockeys werden gedraaid, vaak met stonede muziek, waarop de bezoekers, vaak even stoned, de befaamde etherische hippiedans uitvoerden, klonk in de zaal vaak zo slecht dat ik geregeld naar boven stormde om een en ander bij te sturen. Helaas was het geluid daar niet goed te beoordelen en de hippies leek het allemaal niet veel uit te maken.

Er gebeurden theatraal en muzikaal gezien interessante dingen, het swingde er af en toe behoorlijk, maar we werden als programmeurs wel erg veel geconfronteerd met de vervelende aspecten van het hippieleven. Zo draaiden er geregeld bezoekers door na inname van te veel of verkeerde drugs, waarna ze in het kantoor met librium wat werden gekalmeerd. En de huis­dealers die alleen cannabis mochten verkopen, verstrekten ook wel eens andere middelen, wat weer voor andere treurigheid zorgde, die vaak gepaard ging met ruzie en handgemeen. Wel moet ik toegeven dat die breed georiënteerde dealers soms uitkomst boden wanneer een artiest niet wilde op­treden als ik niet onmiddellijk voor coke zorgde, wat ik af en toe met flinke tegenzin heb gedaan.

Het treurigste werk in de Paradiso was dat we ’s nachts vele tientallen bezoekers die al dan niet stoned in slaap waren gevallen van de vloer moesten vegen en naar buiten moesten werken, wat niet eenvoudig was omdat sommigen van hen slaapzakken bij zich hadden, omdat ze dachten in de Paradiso te kunnen blijven overnachten, en in die slaapzakken zeer diep in slaap waren geraakt. Daar waren veel jonge Duitse hippies bij die van huis waren weggelopen om in Amsterdam het paradijs te vinden waar alles mogelijk was wat ze bijvoorbeeld in het Ruhrgebied niet konden vinden. Zodat wij overdag vaak huilende ouders in het kantoor ontvingen en daar hun verhalen aanhoorden, waarna we moesten beloven een foto van het vermiste kind in de hal op te hangen, vergezeld van een persoonlijk briefje van vader en moeder. En zo voelde ik me in die tijd vaak meer sociaal werker dan programmeur.

Er werd helaas geen slechte muziek meer gemaakt

 

 

 

In de loop van 1971 kreeg ik vanwege veel te veel bezigheden naast Paradiso, en ook vanwege dat sociale werk, een burn-out, wat toen ‘overspannen’ heette, en verliet ik het magisch centrum. In 1975 en 1976 keerde ik er voor één dag in de week terug als muziekprogrammeur en nam onder meer het huisorkest van de vpro, waar ik toen vooral werkte, mee. Als Paradiso Houseband begeleidde het bijvoorbeeld artiesten die in hun eentje door Europa toerden en het wel leuk vonden met een band te spelen. Ik herinner me een New Orleans-avond met Cousin Joe en een erg goed optreden van het huisorkest met Chip Taylor. En natuurlijk traden er veel van de bands op die ik toen van belang achtte: de pubrockbands uit Londen bijvoorbeeld met Nick Lowe, Dave Edmunds en Elvis Costello. Alles nog altijd ingebed in het theater van de jeugdcultuur van Adri Hazevoet en zijn crew. Maar er kwamen steeds minder bezoekers. Zo herinner ik me een optreden van Tony Joe White met slechts driehonderd bezoekers. De Paradiso had niet meer de impact op de jeugdcultuur, op hun way of life, als in het begin van de jaren zeventig. En het leek wel alsof een van de belangrijkste elementen van die cultuur, de muziek, steeds oninteressanter werd. Die muziek was vaak ook te perfect, wat mij in die tijd inspireerde tot een stuk in NRC Handelsblad met de kop: ‘Er wordt helaas geen slechte muziek meer gemaakt.’

Toen kwam niet veel later de punk. En kwam er gelukkig weer slechte muziek. Ook in de Paradiso, dat mede door het verdwijnen van Adri Hazevoet en de vloeistofdia’s langzamerhand veranderde van theater in concertzaal, de functie die het gebouw sindsdien heeft.

Op 30 maart 2018 bestaat het Amsterdamse poppodium Paradiso exact 50 jaar. In aanloop naar dit jubileum zet de VPRO dé poptempel van Nederland in de schijnwerpers. Op 3voor12 blikken we uitgebreid terug en kijken we vooruit. VPRO Nooit meer slapen komt met een vijfdelige podcastserie getiteld Paradiso 50 over vijf specifieke perioden vanaf het oprichtingsjaar 1968.

In de VPRO Gids halen muziekscribenten herinneringen op aan specifieke periodes uit vijftig jaar Paradiso. Achtereenvolgens programmeur Rik Zaal over begin jaren zeventig, auteur van De Paradiso Punkjaren Oscar Smit, oud-Volkskrantrecensent Gert van Veen over de jaren tachtig en house, oud-VPRO-presentator Jaap Boots over de surprise act Prince in de jaren negentig, popjournalist Robert Lagendijk met Hester Carvalho over haar boek Paradiso 50 jaar in 50 legendarische concerten en VPRO 3voor12-redacteur Atze de Vrieze over hoe Paradiso zich verhoudt tot de megazalen in het land.