Dit zijn je vader en jijzelf, samen met je broer op een surftrip.
‘Dat klopt, in Tofino, Canada!’
Zijn zulke surftrips al sinds je jeugd een familietraditie?
‘Nee, helemaal niet, pas sinds de laatste vier jaar. Het is een goed excuus voor vader-zoon-bonding en ik hou er niet zo van om te reizen zonder doel, vakanties waar je stilzit en luiert. Het brengt je bovendien naar interessante plekken: nadat deze persreis voorbij is, ga ik naar Portugal om een paar dagen in mijn eentje te surfen. Dat wordt wel cool.’
Wat trekt je erin aan?
‘Nou.. Het is als het leven, denk ik. Er is niet altijd een perfecte golf, en je moet klaar staan om hem te pakken te krijgen. Misschien is de golf zelfs te groot, verplettert hij je en voel je je nederig, oog in oog met zo’n enorme natuurkracht die je niet kunt controleren. Je klampt je vast aan dat kleine ding dat je ervan moet beletten te verdrinken. Je staat op de drempel tussen het water en de lucht. En het vergt zo’n gestoorde hoeveelheid focus dat je ondertussen echt niet over iets anders kunt nadenken. Het kostte me twee jaar voordat ik voor het eerst een golf wist te pakken. Maar ik moest het doorstaan, ik moest door. En ik was extatisch toen het me voor het eerst lukte. Ik hou ervan hoe zwaar het is, en hoe het je dwingt tot het accepteren van wat buiten je macht ligt.’
De reden dat ik over het surfen begin: er zitten nogal wat oceanen in je liedjes. Ik interpreteerde het als een verlangen naar wat aan de andere kant zit.
‘Ja, daar gaat het soms wel over. Er zitten bovendien geloopte geluiden van waterpercussie in. Kijk maar eens op YouTube, daar zie je gerust vijf mensen die polyritmes spelen door op het water te slaan. Oh, en ik ben van Seattle naar New York verhuisd, van de Grote Oceaan naar de Atlantische Oceaan. Ten slotte is er een nummer van David Behrmann dat ‘On The Other Ocean’ heet.’
Ah, die had ik gevonden, en ik dacht al dat het geen toeval kon zijn! Het is alleen maar synthesizer en fluit, toch?
‘Ja! Het is een van de eerste voorbeelden van een computer die reageert op twee improviserende spelers. De muzikanten spelen live fluit en cello, de synthesizer reageert daarop op basis van een algoritme. Daarom beweegt de melodie op zulke bizarre manieren, en de klanken zijn zo puur. Ik kan er de hele tijd naar luisteren.’