Op vrijdag 14 maart voelt het alsof we op ruimtereis gaan. In Poppodium Boerderij in Zoetermeer landt een bijzonder ruimteschip: Mother’s Cake. Deze energieke band uit Oostenrijk brengt een explosieve mix van space rock, psychedelische rock en funk, die aanvoelt als een eindeloze tocht door het universum—of is het toch eerder een hallucinante trip? Maar voordat dat ruimteschip opstijgt, maken we eerst een tussenlanding in een wel heel bekend, mysterieus dorpje.

Laura Palmer

In het voorprogramma staat Laura Palmer. Nee, niet het iconische personage uit Twin Peaks, maar de Haagse shoegaze-band die dezelfde dromerige, vervreemdende sfeer weet op te roepen. De band wordt aangevoerd door Rob Kanters op zang en gitaar, met Rob Huurman als hoofdgitarist, Remco Cornelissen op drums en Annika Boxhoorn op bas.

Net als in Twin Peaks hangt er een sluier van mysterie over hun muziek. Een sound die zweeft tussen schoonheid en vervreemding, alsof je door een droomlandschap wandelt waar de realiteit nét iets anders aanvoelt dan normaal. Het voelt even alsof we daadwerkelijk in dat raadselachtige dorp zijn, of zijn we toch in de red room beland? Laura Palmer slaagt er in ieder geval in om een betoverende, lynchiaanse wereld op te roepen; een waarin dromerige melodieën en vervreemdende klanken samensmelten tot een hypnotiserende ervaring.

De nadruk ligt niet op de vocals; die zweven ergens in de verte en verdwijnen in de gelaagde, echoënde gitaarpartijen. De gitaren rekken zich uit in lange klanken, vervormd door flanger en distortion. De band speelt slechts zeven nummers, maar elk nummer voelt als een reis op zich. En een ding is zeker: bij deze band staan de drums centraal. Zeker bij het afsluitende nummer ‘Hardcore’ ramt de drummer erop los als een krijgsheer die zijn troepen aanvoert.

Mother's Cake

Zodra de heren van Mother’s Cake het podium betreden, schiet het publiek naar voren als een school vissen die plotseling samenklontert. Zanger en gitarist Yves Krismer, drummer Alex Kerbl en gitarist/toetsenist Raphael Neikes stralen de nonchalance uit van middelbare school-stoners, terwijl bassist Benedikt Trenkwalder, met zijn Adidas-shorts, matje en wife beater, zo uit New Kids lijkt te zijn gestapt.

De band heeft een lichtelijk verstrooide vibe, er is geen vaste setlist, en veel momenten voelen als een spontane jamsessie. De muziek golft en beweegt, met lange grooves waarin de band zich volledig verliest. Vooral Krismer valt op met zijn excentrieke energie, iets dat het publiek moeiteloos in zijn greep houdt. Hij schreeuwt met volle overgave, slingert over het podium en betrekt het publiek bij zijn waanzin. Op een gegeven moment houdt een fan zijn telefoon omhoog, waarop Krismer zijn hoofd zo dicht naar het scherm brengt dat het even lijkt alsof hij op het punt staat om het apparaat op te eten.

De eerste paar nummers ademen onmiskenbaar de sfeer van de jaren ‘70. De invloeden van bands als Led Zeppelin zijn voelbaar in de strakke, groovy sound, gedragen door rauwe gitaarriffs. De opbouw is nog redelijk beheerst. Maar na een paar nummers verandert de vibe. De nummers worden langer, de muziek wordt funkier, groovier en steeds meer hallucinant. Waar Laura Palmer voelde als dromen, voelt dit als trippen.

Dromen of trippen

Sommige nummers, zoals het negen minuten durende ‘Clockwork’, voelen alsof je onder invloed bent, maar de sci-fi-achtige effecten geven het ook een sound alsof je in een buitenaardse dimensie verkeert. Tegelijkertijd zijn er ook lichtere nummers, bijna als surferrock, muziek die je moeiteloos kunt voorstellen bij een gebruinde jongen met een surfboard onder zijn arm, leunend tegen een busje op een verlaten strand.

Wanneer de band na een explosieve set het podium verlaat, barst het publiek uit in luid gejoel. Ze zijn nog niet klaar, ze willen meer. En dat krijgen ze. De band keert terug voor een laatste nummer en het publiek schreeuwt om ‘Runaway’. “I still love to play it”, zegt Krismer over het vijftien jaar oude nummer van hun debuutalbum ‘Creation’s Finest’.

Het nummer is een achtbaanrit: een funky baslijn, snoeiharde gitaren en bijna hysterische zang, afgewisseld met rustmomenten vol dromerige keyboardklanken. Op momenten doet het denken aan The Mars Volta, terwijl het einde een blues-rockachtige sfeer heeft.

Als de heren nu écht uitgespeeld zijn, maken ze nog snel een selfie met het publiek en verdwijnen dan backstage onder een oorverdovend applaus. “Dit is Zoetermeer, ik geloof het niet”, mompelt iemand in het publiek, terwijl hij zijn hoofd schudt. Maar het is toch echt zo: Funky, eclectisch, hypnotiserend, een beetje geschift, Mother’s Cake speelde gewoon verdomd goed.