Splinter is een veelzijdige rockgroep die in Studio Klaplong in Leiden oefent – organist Gert-Jan kan zijn instrument niet zo makkelijk ergens heen slepen voor een sessie. Vandaar dat ze de knusse zaal ernaast uitkozen om hun nieuwe album ‘Role Models’ te presenteren aan liefhebbers, vrienden en familie. De Urker powerrockers van Skallebieter en de proto-punk van The Sha-La-Lee’s uit het Belgische Hasselt zorgen voor een sterke aanloop naar Splinter.

Bij het binnenkomen van de zaal is duidelijk dat deze zaal aan muziek gewijd is: op een richel aan de rechterwand staan djembés, en aan de linkerkant vallen schilderijen en posters van Ray Charles, Jimi Hendrix en Kurt Cobain op. Het podium staat vol met de instrumenten van drie bands, met een Gibson Les Paul-gitaar nonchalant tegen een speaker en microfoonstandaard geleund. Gigantische speakers nemen een groot deel van de achterwand in. Het is een ware wall of sound, met alleen een uitsparing voor het drumstel.

Skallebieter

Zweten voor onze zonden

Skallebieter heeft een intrigerende naam die ‘oorwurm’ betekent in het Urks. De band herinnert er weer aan hoe fluïde genres zijn en hoe beperkend het is om muzikanten in een paar woorden te omschrijven; Skallebieter was aangekondigd als stonerrockband, maar hun powerrock doet denken aan de vroege Metallica, met Cees Mulders’ achteloze gitaarsolo’s à la Hammett en Gerard Bruggemans lage, grommerige stem als van Hetfield, zijn stem rauw als verse biefstuk. Drummer Pieter Brouwer wekt energie in de zaal op met zijn expressieve stijl; hij speelt met zijn hele lichaam, zijn tong regelmatig uit zijn mond van beleving. Glinsterende ogen kijken ons aan tussen de haardossen. Het hoogtepunt van de set is ‘Shake off the fever’. Dat nummer opent erg lekker, met een geluidsmuur waarin ze ritmisch alle drie tegelijk spelen, met strategisch getimede stiltes tussen de stormvlagen. Langzaam raken de bandleden onder de ledlampen bedekt met een steeds dikker laagje zweet; ze zweten voor onze zonden. Skallebieter doet dan ook alle moeite om dit vreemde publiek voor zich te winnen op dit bijna bekende terrein; hun nummers zijn opgenomen in de studio ernaast. Ze spelen sterk; het enige minpuntje is dat de samenzang tussen bassist/zanger Gerard en gitarist Cees niet altijd goed naar voren komt, want de achtergrondzang is soms onhoorbaar. Het slotnummer is een metalmedley, met ‘We take you all down’ als refrein bij het laatste deel, maar het tilt ons juist op.

The Sha-La-Lee’s

Ogenschijnlijk lijden voor ons genot

Muziekliefhebbers kunnen gerust zijn: deze bandnaam is geen verwijzing naar Sieneke’s Songfestival-horrorshow ‘Ik ben verliefd (sha-la-lie)’, maar deze Hasseltse supergroep is vernoemd naar ‘Sha la la la lee’ van de Belgische legende Plastic ‘Ça plane pour moi‘ Bertrand. Hun garagerock klinkt als doorontwikkelde surfrock, met lange, Dick Dale-achtige gitaar- en mondharmonicasolo’s en is lekker vuil en vunzig. En hard: 115dB is het minimum waarop de band wil spelen. The Sha-La-Lee’s begint met een variatie op Link Wray’s klassieker ‘Rumble’, met Christophe Vaes bij dit nummer op tamboerijn. Tijdens zijn gepassioneerde mondharmonicasolo’s sluit hij regelmatig zijn ogen. Ook bassist Kevin Maenen speelt met hart en ziel. Zanger/gitarist Cedric Maes heeft een mens/Cthulhutattoo en kijkt bij het zingen regelmatig geëmotioneerd. Bijna lijdend knijpt hij zijn ogen tot spleetjes; tussendoor kijkt hij met open blik de zaal in. Ook de expressieve Tilburgse drummer Ries Doms kijkt gepijnigd, terwijl hij uitstekend speelt. De bas van Kevin klinkt fuzzy. Na een aantal opzwepende nummers kondigt zanger Cedric aan: “Nu komen de hardere nummers.” Dan gaat de gashendel van deze motor vol open. De toegift verandert halverwege opnieuw ‘Rumble,’ deze ode aan de oude meesters maakt de set tot een cyclisch geheel. Een man uit het publiek rent direct na het concert naar The Sha-La-Lee’s toe en schudt hen de hand: “Wat een fucking goede band zijn jullie!” En zo is het.

Splinter

Serieus spel in luchtige vorm

Studio Klaplong is een bijzondere locatie voor de band – naast hun zelfgebouwde oefenzaal ernaast was dit ook het decor van de binnenlocaties in hun clips. De persconferentie van 'Brand new future', het boksgala/concert van 'Hurt', het sinistere schaakspel van 'Bitter sounds' - dat was dus allemaal hier. Het podium is momenteel qua instrumenten bijna leeggespeeld. De begintijd van hun set heeft Splinter zo afgestemd dat wie eerst naar het Folk Road Festival geweest is, dit ook mee kan pikken. (Wij waren daar ook, ons verslag komt maandag). Het viertal begint instrumentaal te spelen, zanger Douwe springt met beige cowboylaarzen het podium op en Splinter is compleet en onderweg. Ze brengen op deze albumpresentatie uiteraard veel nummers van ‘Role Models’, bijvoorbeeld ‘Children’, ‘Every circus needs a clown’ en ‘Soviet schoolgirl’. Al deze nummers worden live opzwepender gespeeld dan op de plaat, ze klinken meer uptempo als ‘Forbidden kicks’. De nummers op het album zijn dan weer stilistisch onderscheidender. Splinter is daar namelijk superveelzijdig qua rockgenres: ‘Every circus needs a clown’ is bijvoorbeeld een uptempo rockswinger met op momenten de baslijnen en drumpartijen van ‘Radar love’, 'Computer screen' is een korte, melancholische pianoballad. 'The carpet makes me sad' vertegenwoordigt dan weer meer de singer-songwriterkant. (En is het nummer 'Velvet scam', naast de banaan op de cover, een tweede verwijzing naar The Velvet Underground?)

Zanger Douwe Truijens is verreweg de meest flamboyante op het podium: hij danst in een combinatie van zwarte pantalon en wifebeater over het podium, mimet dat hij een homerun het stadion uit slaat en nakijkt, en kleedt zich aan het einde van het concert in een klein rood sportbroekje uit de clip van ‘Opposite sex’. Tijdens de twee extra lange instrumentale solo’s gaat hij even naar de kleedkamer, en geeft zo de andere drie bandleden ook de ruimte in de schijnwerpers. Barry van Esbroek drumt heel strak en is de één na expressiefste, hij glimlacht regelmatig onder het spelen. Gitarist Sander Bus is de joker: hij lacht regelmatig met de meestal stoïcijnse orgelspeler Gert-Jan Gutman en verluchtigt de show met opmerkingen om zanger Douwe te ontregelen. Diens aankondiging dat er nog twee nummers komen, maakt de veilingmeester in Sander los: “Wie biedt meer?”. De geroepen nummers uit het publiek vliegen omhoog.

Splinter is serieus qua spel, maar vertegenwoordigt voor een deel de ontregelende kant van de counterculture: 'Opposite sex' zet de Venus-en-Marskloof overdreven dik aan (“Specimens of the opposite sex…”) en eindigt met letterlijk kattengejank, alsof ze de dadaïstische beatband Bonzo Dog Do-Dah Band zijn. Alle rijmwoorden in het nummer eindigen op –ex; ‘It should have been over’ rijmt dan weer binnen elk couplet. En een nummer als ‘The carpet makes me sad’, draait om iemand die doordraait omdat het tapijt waarvan hij houdt niet tegen hem praat, en met zo’n titel… I rest my case. Hun motto lijkt te zijn: “neem het spelen niet altijd serieus, maar doe het altijd goed”. Het is zeker niet alleen maar lang leve de lol: ze hebben ook maatschappijkritiek. ‘Bottom’ gaat bijvoorbeeld over onze verslaving aan het medisch-industrieel complex, en ‘Golden moon’ is “een ode aan onze maatschappij, waarin je kunt doen wat je wilt, je alles kunt worden wat je wilt, al je dromen werkelijkheid kunt maken… als je fucking veel geld hebt.” ‘Fortunate son’ wordt er letterlijk in genoemd; meer dan vijftig jaar later is dit nog steeds een actueel thema.