Zaterdag 25 november was het feest in de Qbus: jazzdrummer John Engels speelde met zijn trio de zaal plat ter ere van zijn platina jubileum. Sinds 1953 treedt hij al op als drummer - zeventig jaar later speelt hij nog steeds met verve verschillende zalen plat. 3voor12 Leiden was aanwezig bij deze nieuwe editie van Hot House Jazz.

De inmiddels 88-jarige drummer gaat al geruime tijd mee en dat is niet onopgemerkt gebleven. In 1988 won hij al de prestigieuze Boy Edgarsprijs, hij werd Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw in 2001, om twee jaar later de Meerjazzprijs te winnen. Hij speelde onder andere met de groten der aarde - Chet Baker, Stan Getz, Ben Webster. Voor de set in de Qbus speelt hij met zijn eigen John Engels Trio, met Joris Teepe op contrabas en Jasper Blom (als vervanger voor Benjamin Herman) op tenorsaxofoon.

Het podium is in eerste ogenschouw verrassend opgeruimd, zonder overdaad aan bekabeling en versterkers. Tegen de muur ligt een open saxofoonkoffer, achter de doorleefde bas zijn aan elkaar geducttapete materiaalkoffers gedrapeerd. Engels' drumstel is een prachtige verschijning, die in kleur varieert tussen verschillende aardetinten. De trommels zijn omringd door vier bekkens en een hi-hat aan de rechterkant. De mannen zelf zien er trouwens ook pico bello uit: Blom draagt een schitterende batik-blouse, Teepe is strak in pak en Engels weet de combinatie tartan-broek met paisley-sjaal te laten werken.

Bij het aanvangen van het concert is het duidelijk: dit is onaardse jazz zoals hij bedoeld is. In het eerste stuk, 'Minority', is in de drums geen maat hetzelfde. Engels drumt in maatverschuivingen, deelt rake klappen uit met zijn onverwachte syncopes, pakt de rim van zijn snare om dan weer te verbazen met een roffel. De contrabassolo wordt omlijst met een zilveren rand van de immer doorklinkende cimbaal.

Het tweede nummer, 'How deep is the ocean', laat ons een experimentelere kant van jazz horen. Het spel op de contrabas is vervreemdend, wat niet alleen door de dissonanten komt, maar vooral doordat Teepe zijn strijkstok gebruikt en niet plukt aan de snaren. De saxofoon speelt een leidende, vertellende rol, waaronder de kwastjes van de drum klinken als een ratelslang. Wederom is geen maat hetzelfde in de drum. Wanneer Engels wisselt van stokken, doet hij dat zo vingervlug dat je het als aanschouwer maten later pas doorhebt.

Bij afwezigheid van Benjamin Herman, de vaste altsaxofonist van het trio, neemt Teepe de taak van MC over. Wel jat hij het vaste grapje van Herman: "Wij zijn twee ouwe lullen die met een jonge hond mogen spelen!" Achter het drumstel klinkt de kreet "WIJ ZIJN TIJDLOOS!"

Teepe kondigt het komende muziekstuk aan, 'Bittersweet'. Het saxspel van Blom glijdt als een mes door de boter; kruidenboter die bijtijds uit de koelkast werd gehaald voordat de barbecue begon. De drums zijn wederom divers en genuanceerd. Het breedste bekken klinkt soms als een zucht. Engels verruilt zijn stokken voor zijn handen en raakt in een fluisterend duet met de bas. Blom, die bescheiden een stap naar achteren heeft genomen, breekt soms in in het gesprek door de kleppen van zijn sax ritmisch in te drukken. Het crescendo wordt lang, lang uitgesteld, maar trakteert ons in zijn climax. "Ik hoop dat het er leuk uitziet," zegt Teepe, "want wij hebben ontzettend veel plezier."

Het trio vervolgt, na kort overleg, met de ballad 'the Peacocks', waarin de saxofoon kraait als een ware vogel. Na het intro spreidt hij zwoel zijn veren uit. Jonge hond John bewijst nog steeds de motoriek van een jonge god te hebben, als hij met één hand 32'en slaat. Ook wisselt hij weer eens bijna onzichtbaar van stokken. De groupies die het podium betreden in de pauze, zouden mede doen vermoeden dat we met een jongere muzikant te maken hebben. Wanneer Engels zijn drumstel langzaam verlaat, geholpen door zijn wandelstok, blijkt hij toch ineens brozer te zijn dan gedacht.

Na de pauze komen we terecht in een bijna manisch nummer, waarin een cool, calm and collected cadans constant onverwachts wordt afgewisseld met een dubbel tempo in bas en drum, alsof we plots in een achtervolgingsscène zitten. Met een krassende saxofoon, die jaloersmakend twee tonen tegelijkertijd kan blazen, krijgen we het intro van standard 'Take the A-train', vervolgd door ´Night in Tunisia', dat ondanks alle muzikale fratsen herkenbaar blijft.

Het concert eindigt met het titelnummer van de nieuwe CD van het trio: 'When will the blues leave'. Engels is onvermoeibaar, wat blijkt uit zijn magistrale drumsolo. Zoals door de hele avond heen, laat hij geen millimeter van zijn drums onberoerd. Elke klank die er mogelijk is, haalt hij eruit, met alle zijdes van zijn drumstok, kwast, mallet, handen en zelfs waterflesje. Hij aait, mept, streelt en slaat met militaire precisie. De walking bass, die soms meer flaneert of snelwandelt, ligt als een wollen deken onder de rest van het spel. Hij is constant in gesprek met de drum, die altijd adequaat reageert. De saxofoon is de perfecte lyrische aanvulling, en improviseert met een zinderende souplesse.

Elke aanwezige jazzliefhebber zal verzadigd naar huis zijn vertrokken, met toch nog een ongestilde honger naar meer. Als oren konden watertanden, hadden ze het gedaan. Het John Engels Trio voelt enerzijds als een blauwdruk van jazz, zoals we het nooit meer anders zouden willen horen, maar komt anderzijds toch met zoveel vernuftige moderniteit aan, dat het uit de voegen van die blauwdruk spat. John Engels had gelijk: ze zijn tijdloos.