’Geile beer, geile flikker, ouwe pik, ouwe pijp. ‘k Heb je gemist, 'k heb je gemist!’ Het gonst, het broeit en het spettert in het Olympisch Stadion. Duizenden dertigers stropen de mouwen op, gooien hun bier zo hoog mogelijk de lucht in en werpen zich in een kluwen van mensen die hetzelfde doen. We zijn iets meer dan twee uur onderweg in de grootste en belangrijkste show in de geschiedenis van De Jeugd van Tegenwoordig. Een eigen stadionshow, dat was wat er nog ontbrak in het veertienjarig bestaan van de meest eigenwijze rapgroep die Nederland ooit had.
Even voor de duidelijkheid, er waren wel degelijk ook mensen die jonger waren dat Faberyayo, Willie Wartaal en Vjeze Fur bij hun grote jubileumshow, maar veel bezoekers zien eruit alsof ze er bij ‘Watskeburt?!’ al bij waren. Wat dat betreft is ‘Gemist’ wel een hele mooie piek in de set, omdat het iets belichaamt dat veel long time liefhebbers wel zullen herkennen. Het leven van een 36-jarige is niet hetzelfde als dat van de 22-jarige die elke zaterdag de tent op zijn kop zet. Maar dat betekent niet dat de wil om precies dat te doen verdwenen is. Misschien zelfs wel in tegendeel. In je jonge jaren deed je het misschien wel zonder er bij na te denken. Veertien jaar later is het een must geworden, het voelt alsof je leven, je bestaansrecht er vanaf hangt, als compensatie voor je hypotheek, je internetbankieren en je rol als luizenvader. ’Gemist’ gaat over de nostalgie van ouwe party maatjes die de eeuwige jeugd koste wat kost willen vasthouden, maar tegelijk de realiteit onder ogen willen zien.
De Jeugd van Tegenwoordig is zelf de eerste om dat te doen. Ze zijn niet gek, en in de loop der jaren lieten ze al heel wat kruimels vallen. Het album De Lachende Derde bijvoorbeeld opende met het geweldige liedje ‘Zo Volwassen, Zo Beleefd’, toen nog een beetje ironisch. En Faberyayo maakte in 2014 een lieflijk solo-album over zijn geliefde, Coco. Helemaal niet ironisch en geproduceerd door Benny Sings, een meester van de soft touch. We kennen sindsdien allemaal Coco’s koosnaam: mokka prinsesje. Ik zie haar lopen in de catacomben van het Olympisch Stadion, voor de show. Aan haar hand Faberyayo’s oudste, Blake. Daar is het mokka prinsesje, denk ik. Het voelt bijna alsof ik te veel weet. Maar dat typeert het solowerk van Faberyayo, een verrassende zachtaardigheid en intimiteit, zeker vergeleken met zijn reputatie als lid van het ongrijpbare zooitje ongeregeld van de Nederlandse popmuziek.
Niet alleen vierde Pepijn Lanen alias Faberyayo afgelopen maand in het Olympisch Stadion de 1000e show van zijn groep De Jeugd van Tegenwoordig, hij heeft ook nog een nieuwe roman en een intieme soloplaat over het huiselijke leven. Hoog tijd voor een date in de Dunkin’ Donuts, met Lanen junior als stoorzender.
Het is twee weken eerder en ik zit in de Dunkin’ Donuts op de Beethovenstraat op Pepijn zit te wachten. Hemelsbreed nog geen twee kilometer van hier ligt het Olympisch Stadion. Het is vrijdagmiddag half drie, en dat betekent vrijmibo voor de middelbare school aan de overkant. Vrijmibo zonder alcohol wel te verstaan, maar met suikers, en dat brengt dezelfde uitgelatenheid teweeg. Pepijn komt hier vaker, vertelt hij even later. Meestal op donderdag. Hij heeft Blake bij zich, en dat past wel. We zijn hier namelijk om te praten over zijn roman Het Wapen Van Sjeng (een sci-fi familieverhaal) en over de opvolger van Coco, het nieuwe solo-album <3. Juist, hartje. Inmiddels is Coco niet meer zijn vriendin maar zijn vrouw. En inmiddels zijn er twee kinderen, waar hij met grote tederheid over rapt. ‘Ik krijg er nog een in november. Blake is vier, mijn dochter anderhalf. Heb jij eigenlijk kinderen, Atze?’
Jazeker heb ik kinderen. Drie zelfs. De oudste is alweer acht. En dat terwijl twee tegenwoordig de gulden snede lijkt bij de generatie De Jeugd Van Tegenwoordig, waar ik ook toe behoor.
‘Maar ik doe eigenlijk nooit dingen omdat andere mensen ze zo doen’, zegt Pepijn.
En gelijk heb je natuurlijk. Was het altijd al je idee, drie kinderen?
Pepijn: ‘Nou, eigenlijk vier, maar laten we beginnen bij drie. Je weet het natuurlijk nooit, want tot ze er zijn kun je alleen maar raden hoe het gaat zijn. Maar tot nu toe ben ik heel blij met hoe het gaat. Mijn zoontje is heel rustig, mijn dochter heel wild, maar ze zijn allebei leuk om bij in huis te wonen. Niet dat je denkt: mijn God, waar moet ik heen?’
‘Ik kom zelf uit een gezin met vier kinderen’, vervolgt hij. ‘Ik heb twee oudere zussen en een oudere broer. Mijn broer en mijn oudste zus waren wel veel ouder. We hebben maar even met zijn zessen in een huis gewoond, veel langer met vier. Ik kan me voorstellen dat het plan-technisch fijn voelt om twee kinderen te hebben, qua geld, woonruimte in Amsterdam, het type auto dat je hebt. Maar uiteindelijk wil ik gewoon graag dat zij het samen leuk hebben. Het is voor veel mensen een economische keuze. Tenminste, zo komt het soms over. Of nee, dat zeg ik verkeerd: als ik er op die manier over nadenk begrijp ik het wel.’
Blake bestelt een Koekiemonster donut, met felblauwe hagelslag en vrolijke oogjes. Dat doet ie altijd, tenzij er iets anders geinigs is. ‘Een kerstboomdonut bijvoorbeeld, met groen glazuur’, zegt Pepijn. Het jochie valt direct aan.
Heb jij die praktische overweging niet gemaakt? Houd ik nog wel genoeg tijd over om te doen wat ik wil met mijn leven? Een boek schrijven bijvoorbeeld?
Pepijn: ‘Nee, want dat kan altijd wel. Wat ik doe is creatief bezig zijn, daar is altijd ruimte voor. Het is ook waar het geld vandaan komt thuis, dus ik moet daar altijd uren voor op kunnen eisen. Het is niet belangrijker dan mijn kinderen, maar het is wel belangrijk.’
‘Op!’, roept Blake, die inmiddels helemaal blauw is. ‘Mag ik water?’
Pepijn: ‘Ja hoor, ga maar vragen.’
Blake: ‘Samen! Mag ik nog een donut?’
Pepijn: ‘Ben je soms jarig?’
Terwijl Blake de overgebleven hagelslag in zijn glaasje water gooit, vertelt Pepijn hoe zijn boek Het Wapen Van Sjeng tot stand gekomen is. Het is een surrealistische vertelling waarin een hoofdpersoon in een post-apocalyptisch landschap op zoek gaat naar De Blauwe Ridder, een mysterieuze, ontwrichtende figuur die al snel zijn broer blijkt te zijn. De hoofdpersoon is gedreven, maar tegelijk een verwende kwast met unlimited supplies op zijn bankpas. Een charlatan die achter alle vrouwen aan loopt, inter-me-galactische seks met ze heeft en alert is op elke mogelijkheid om exquise te eten.
Pepijn: ‘Ik heb dit boek eigenlijk helemaal in de ochtend geschreven. Dan zette ik gewoon om zes uur de wekker, en dan schreef ik een uurtje, anderhalf uur. Blake wordt meestal als eerste wakker, tussen zeven en half acht. Maar dan heb ik de grootste stappen wel gemaakt. Ik schrijf ook niet graag uren achter elkaar, tenzij ik het einde nader en precies weet wat er allemaal nog moet gebeuren. Ik heb natuurlijk wel de hele dag om na te denken hoe het verder moet gaan.’
Pepijn: ‘Wat ben je aan het doen? Niet met je handen erin.’
Blake: ‘Ik maak donutwater! Het wordt blauw!’
Mijn VPRO-collega Pieter van der Wielen noemde in Nooit Meer Slapen je boek psychedelisch. Dat snap ik. Tegelijk stel ik me jou ook op de rand van een kinderbed, terwijl je met veel fantasievol antwoord geeft op de vraag waar het heen gaat met de wereld.'
Pepijn: ‘Ja, dat zijn twee verschillende kanten van het boek. Je kunt het zeker psychedelisch opvatten, de setting, de verspringen mate van realiteit. Maar in de dialoog en de hersenspinsels van de hoofdpersoon spreekt meer mijn alledaagse angst, de dingen waar ik me zorgen over maak. Ik had het niet zo bedacht hoor. Ik wilde graag een verhaal in onder-water-setting schrijven. Dat vond ik een tof uitgangspunt. Als je die beslissing eenmaal hebt gemaakt weet je dat alles kan gebeuren wat jij maar wilt. Je kunt de wetten van de logica inzetten en weg laten wanneer jij daar zin in hebt. Eigenlijk wilde ik een boek schrijven over mij en mijn broer, en de manier waarop hij mijn leven beïnvloed heeft. Hij is twaalf jaar ouder en via hem heb ik Public Enemy en NWA leren kennen. Hij woonde in Amsterdam en ik ging vaak bij hem logeren. Dan gingen we samen uit. Hij ging naar de Rietveld Academie, terwijl mijn ouders heel erg probeerden te stimuleren om een universitaire opleiding te doen en een baan te vinden die daarmee te maken heeft. Ik wilde daarover schrijven, maar niet op een autobiografische manier. Het ging al vrij snel niet meer over mij en mijn broer, maar over iemand die een broer heeft.’
Wat is er nog herkenbaar van je broer?
Pepijn: ‘Dingen die hij zegt, de manier waarop hij dingen doet, de muziek waarnaar hij luistert. En dat anti-autoritaire.’
Blake is inmiddels begonnen aan de roze hagelslag van mijn donut - ja, ik kon me niet inhouden.
Pepijn: ’De onrealistische laag in het boek maakte de weg vrij naar grotere vraagstukken, zoals de verantwoordelijkheid die we hebben voor de wereld. Wat ben je aan het doen, Blake?’
Blake: ’Het ruikt nog niet naar donut.’
Pepijn: ’Maar hoe smaakt het?’
Blake: ’Naar water.’
Pepijn: ’Wat gebeurt er als je roze erbij gooit? Dan wordt het paars. De kleur van Donatello.’
Blake: ’Kijk, de blauwe is sterker dan de roze. Blauw is altijd sterker dan roze.’
Probeer je hem nog aan te leren dat roze ook mooi is?
Pepijn: ’Je vindt roze toch ook mooi, Blake? Ach ja, in tegenstelling tot wat het internet beweert maakt het niet zoveel uit hoe je je kinderen probeert te beïnvloeden. Ze willen toch gewoon wat ze willen. Wat vind jij ook alweer leuke muziek, Blake?’
Blake: ’Ladies’.
Pepijn: ‘Ladies van Lee Fields. En wie is je favoriete rapper, behalve papa?’
Blake: ‘Travis Scott.’
Pepijn: ‘Zie je, en ik heb niet eens echt wat met Travis Scott. Maar we hebben Astroworld zo vaak geluisterd dat ik het nu ook goed vind. De Blauwe Ridder in mijn roman heeft hij trouwens ook bedacht. Dat was gewoon een ruimtemannetje van LEGO dat heel sick was. Daar maak ik dan een notitie van, en vervolgens wordt het een symbool in mijn boek.’
Blake: ‘Die kan ik niet meer vinden!’
Dat is jammer. Misschien moet je hem zoeken?
Blake: ‘Ik hou niet van zoeken.’
Een van de dingen die ik leerde toen ik een kind kreeg, is dat al mijn oordelen over smaak vervaagden. Het deed er even niet meer toe. Het heeft totaal geen zin om cool te doen. Dat hoor ik ook terug in je album over het leven thuis. Het is gestript van alle ironie en coolheid die we van je kennen bij De Jeugd. Er staan liedjes op over om zeven uur ’s ochtends wakker worden en met zijn allen ontbijten en over voor altijd bij elkaar blijven. Was het een verademing om dat te maken?
Pepijn: ‘Ik zie het meer als sporten. De ene dag doe je je bovenlichaam, de andere dag je benen. Vaak komt zo’n plaat nadat ik veel met De Jeugd in de studio gezeten heb. Dan heb ik echt weer zin om in mijn eentje op te nemen. Als zo’n plaat dan af is heb ik juist weer zin om het spel van De Jeugd te spelen.
Ga je wel eens naar een show van papa, Blake?
Blake: ‘Nee.’
Pepijn: ‘Jawel, je was laatst een keer mee. In de Melkweg. Gotu Jim was er ook.’
Blake: ‘Oh ja, toen ik drie was.’
Weet je dat papa liedjes over je maakt?
Blake: ‘Ik heb mijn eigen liedje, het gaat over Ninja Turtles en over een race auto.’
Pepijn: ‘Als we straks in het Olympisch Stadion spelen gaat ie ook mee. Dat is de grootste show van mijn leven. Daar moet iedereen bij zijn.’
Blake: ‘We gaan nog niet naar huis toch papa? We gaan toch nog iets leuks doen?’