De broeken kunnen uit en de Schotse rokken weer aan voor een editie van het Celtic Fok Festival. De band Rapalje organiseert een avond voor liefhebbers van de Keltische muziek. Aangezien het zo dicht bij Halloween is (of Samhain voor degenen die bekend zijn met de cultuur), is de Em2 aangekleed met spookachtige versieringen. Ook heeft de helft van de bezoekers zijn best gedaan om de twee dingen te mengen: kilts in combinatie met enge maskers, maar ook veel middeleeuwse heksenhoeden komen voorbij. Naast een thematisch verkleedfeestje komen de mensen natuurlijk voor de muziek, en die maakt de avond zeker compleet.

Een Keltisch Folk Festival met thema Halloween is erg niche en niet voor iedereen weggelegd. Buiten, net na de ingang, draait er Disneymuziek en is er een begraafplaats aangelegd. Deze ziet er in het daglicht nog wat kitscherig uit, maar maakt meteen duidelijk wat de sfeer van de avond is. Binnen zijn uitvaartkisten neergezet en hangen er skeletten van de balken; terwijl het zonlicht begint te zakken stromen de mensen binnen. Ook is er medewijn beschikbaar en staat de Cooking Highlander buiten braadworsten te bakken. Kortom, alles is eraan gedaan om je het gevoel te geven dat je in een middeleeuwse Keltische Samhain viering bent beland.

Na een uurtje begint de eerste band van de avond, The Highland Sell-Outs. De vier mannen komen in gewone kleding het podium op, wat een beetje afdoet aan het geheel. Maar niet lang: als de muziek begint en de melodieuze viool zich eraan toevoegt, komt de sfeer er gelijk lekker in. Je waant je in een middeleeuwse pub in Schotland, waar de avond nog jong is en je nog een hele nacht van feestvieren in het vooruitzicht hebt. Het nummer Johnny I Hardly Knew Ye begint langzaam, wat de snelheid een beetje uit de set haalt. Maar als ze stilvallen zet gitarist Steven Prins een hoger tempo in en gaan ze los.

Na ongeveer een half uur beginnen ze aan wat rustigere nummers, waardoor de aandacht van het publiek verslapt. Dat maken ze goed door na een kwartier weer wat snellere nummers te spelen, en het publiek geniet met volle teugen. Ze sluiten hun optreden af met een akoestisch nummer waarin de volle stem van zanger Sebastiaan Hidding goed tot zijn recht komt, en dan is het eerste optreden alweer voorbij.

Dan komt Rapalje zelf het podium op. Ze zijn uitgedost in kilts en met hun lange haren passen ze helemaal in het plaatje van de avond. Ze verklaren dat ze bijna iedereen in de zaal kennen en je merkt dat ze zich hier thuis voelen. Ze zetten hun eerste nummer in en het publiek is meteen enthousiast. Ook de hoeveelheid aan instrumenten en het vake wisselen ervan blijkt geen probleem te zijn. In tegendeel, de mensen zijn onder de indruk van het gemak waarmee de bandleden de verschillende instrumenten bespelen. Meerdere fluiten, een mondharmonica tijdens het bespelen van de gitouki (een soort gitaar die bedacht is door bandlid Maceál, oftewel Marcel Meijer), een theekistbas en een viool komen allemaal voorbij. Ook de doedelzak mag niet ontbreken, en het wordt extra indrukwekkend als doedelzakspeler David Myles het podium op komt met een doedelzak die in brand staat.

Na een uur zetten ze hun ‘laatste’  en ook het bekendste nummer in, Wat Zullen We Drinken. Het is duidelijk dat ze geliefd zijn bij het publiek, want het hele publiek zet al in voordat ze zelf hun mond hoeven open te trekken. Uiteindelijk spelen ze daarna gewoon nog even door, want ja, het is wel hun eigen festival en het publiek kan geen genoeg van ze krijgen. Vlekkeloos hebben ze hun nummers gespeeld, en je merkt aan de vrolijke energie die van de menigte uitgaat, dat het een zeer geslaagd optreden is.

Als laatste spelen de Blue Grass Boogiemen. Ze hebben hun beste tuinbroeken aangetrokken voor de avond, en zien er dan ook uit als typische hillbillies. De bluegrass muziek die ze spelen valt in eerste instantie voor dovemans oren, bijna niemand komt de dansvloer op. Of het de juiste keuze is om hen als laatste te laten optreden kun je dan ook betwisten, want het is even wat anders dan de bands die ervoor zijn gekomen. Sympathiek zijn ze wel, en na een paar nummers weten ze toch de dansvloer te vullen.

Ook bestaat er toch echt een connectie tussen bluegrass en Keltische folkmuziek. Ze vertellen dat de bluegrass ontstaan is uit Schotse en Ierse immigranten die naar Amerika emigreerden en daar de banjo tegenkwamen. Dat geeft een gelaagdheid aan de muziek die er eerst niet was, en langzaamaan kun je de invloeden van de Keltische muziek erin herkennen. Bij hun versie van Cotton Eye Joe wordt het publiek overtuigd en slaan ze aan het dansen. Daarna volgen nummers waarbij de vingers zó snel over de snaren vliegen dat het moeilijk is om bij te houden, maar daarom des te indrukwekkender. Uiteindelijk is het publiek overtuigt van de modernere muziek, en is het een mooie toevoeging aan de avond.

Al met al is het een zeer geslaagd festival. Het is zeker niet voor iedereen weggelegd, maar voor mensen die hiervan houden is het een evenement dat je niet mag missen.