Die eerste twee romans waren vingeroefeningen. Dit was het boek dat dj en clubpionier Joost van Bellen altijd al moest schrijven: Fenix, een gefictionaliseerde roman over de befaamde club RoXY. 25 jaar nadat de Amsterdamse club in vlammen op ging hield Van Bellen afgelopen weekend zijn boek ten doop in Paradiso. Een goede gelegenheid om Joost de A La Carte menukaart onder zijn neus te schuiven. Zeven gangen, zeven geweldige verhalen.

Daar ligt het dan, het eerste exemplaar van Fenix, Joost van Bellen’s derde en definitieve roman. Het verhaal dat begint waar zijn boek Nachtdier eindigde, op het punt waar de grauwe jaren tachtig - met zwart leer, krakers, punk en synthpop - plaatsmaakt voor de kleurrijke explosie die house heet. Wie Joost van Bellen een beetje kent weet dat dit de periode is die zijn leven bepaalde. Hij ontmoette en verloor er zijn grootste creatieve voorbeeld, RoXY-oprichter Peter Giele. Hij danste er met talloze eigenwijze figuren, aangevuurd door wat hij omschrijft als fluwelen woede: de uitbundigheid, het cynisme, de passie en de zelfdestructie onder de Amsterdamse queerscene van de jaren tachtig en negentig. ‘Ik denk dat het boek in mijn hoofd tien keer zo lang was. Ik wilde recht doen aan alle muziek, de levensverhalen opschrijven van alle mensen die in mijn ogen belangrijk waren, waarvan er een heleboel overleden zijn, ik wilde verbanden trekken tussen heden en verleden. Ik heb zoveel weggegooid.’

. Bekijk de kaart

Aperitief: Wat brandt vandaag het hardst op je to-do-list?

‘Mijn todo-list ligt hier toevallig voor me. Ik schrijf het altijd op een envelop van de bank. Paul Everready, de dj die onlangs helaas overleed, noemde dat soort enveloppen altijd ‘fanmail’, en dan gooide hij ze in de hoek. Ik heb een echte todo-dag, maar ik ben nogal chaotisch, en ik heb de laatste dagen te veel gedronken. Er staan vandaag wel een stuk of vijftien dingen op, die bijna allemaal te maken hebben met de presentatie van mijn boek. Ik moet beeldmateriaal aanleveren, er zijn mensen die een T-shirt krijgen als tegenprestatie voor hun crowdfundbijdrage.’ 

‘Het eerste exemplaar ga ik uitreiken aan een meisje van het Stadsarchief met wie ik een wonderlijke ontmoeting had. Ik was daar om een bijdrage te doen aan de audiotour van de dance expositie. Aardige vrouw. Ze zei: wij hebben elkaar eerder ontmoet, op begraafplaats Zorgvlied. Op dat moment besefte ik: dat klopt. Mijn boek Nachtdier eindigt met een scene waar ik het graf van Peter Giele bezoek, en twee meisjes me aanspreken. Een van die twee meisjes zegt: wilt u me wat vertellen over die meneer in dit graf? En Peter roept dan uit het graf: ja, vertel het ze, steek het ene vuur aan met het andere. Dat meisje, dat was zij! Ze wist niet eens dat het in mijn boek staat. Nu wil ik haar het vuur doorgeven.’ 

Amuse: Wat is je zwakke punt als dj?

‘Fomo heb ik niet meer, daar heeft corona een einde aan gemaakt. Mijn zwakke punt was zenuwen, daar had ik altijd enorm veel last van. Ik legde de lat altijd erg hoog en wist van tevoren al zéker dat ik zou falen. Het kan natuurlijk goed gaan, maar het kan ook verschrikkelijk mis gaan en dan is draaien een hel. Maar ook daarvan heb ik na de lockdown geen last meer. Nu denk ik: waar hebben we het in godsnaam over, het is fantastisch dat we hier mogen zijn!’

‘Mijn zwakke punt nu is dat ik niet zonder genotsmiddelen kan. Dan heb ik het over alcohol, en bij langere sets moet ik toch even roken. Dat mag natuurlijk niet altijd, maar ik heb zo mijn trucjes. Onder de tafel, of in de gang buiten het bereik van de rookmelders.’

Waarom kun je niet zonder alcohol? Veel dj’s pakken als ze jong zijn zonder nadenken een biertje. Als ze langer in het vak zit denken ze: ik moet hier mee stoppen.
‘Ik ben bang dat ik roestig overkom, dat ik geforceerd draai. Ik ben een dj die heel erg speelt op sfeer. Ik bereid wel dingen voor, maar als ik twee uur moet draaien heb ik nog altijd tien uur materiaal bij me. Ik wil me altijd voelen zoals de mensen op de vloer. Daarom ga ik ook altijd even in de zaal staan, om het te voelen.’

Maar je kunt moeilijk elk weekend een pil nemen.
‘Dat heb ik één keer gedaan, draaien met een pil, ergens in 1991 ofzo. Ik stond keihard Hazes te draaien en ben echt weggehaald. Van blowen word ik paranoia, dat moet ik ook niet doen. Ik krijg nog steeds wel eens op mijn flikker van een dj waarmee ik draai. Dan heb ik een mix verkloot of ben ik er met mijn kop niet bij. St Paul heeft wel eens een opmerking gemaakt, Dimitri heeft wel eens boos gebeld.’

St Paul is natuurlijk ook de grootste schat. Hij schreef ooit een prachtig blog over hoe ie met een glaasje prik in de Berghain stond en er maar weinig van begreep.
‘Op mijn todo: Paul aan een pil helpen. Maar goed, dat is dus mijn zwakke punt. Ik ben geen 28 meer, ook geen 38, ook geen 48, zelfs geen 58. Ik moet steeds langer bijkomen van een nacht werken. Veel dj’s kunnen na een nacht werken en vijf uur slaap prima functioneren. Ik kan eventueel wel een tweede nacht maar daarna lig ik er twee dagen af.’

Joost van Bellen

Voorgerecht: Kun je goed met geld omgaan?

‘Toen ik jong was verdienden mijn ouders goed geld. Ik kreeg altijd mooie cadeaus voor Sinterklaas, en als ik in de schoenenwinkel niet kon kiezen zei mijn moeder: pak ze alle drie maar in! Maar toen ik begin jaren tachtig in Amsterdam terecht kwam brak de crisis uit en konden en wilden mijn ouders me niet meer financieel ondersteunen. Ik had geen geld en kocht aan het begin van de maand zoveel mogelijk blikken eten in zodat ik aan het eind van de maand toch wat op tafel had. In die tijd heb ik wel leren leven zonder geld.’

Vervolgens leerde je van Peter Giele in de RoXY dat creativiteit geen prijs mocht hebben. 
‘Precies. Eddy De Clercq was wel goed met budgetten, maar Peter helemaal niet. Het moest altijd meer en meer en meer, en ik ging er graag in mee. Hij was mijn grote voorbeeld. Hij geloofde bijvoorbeeld heilig dat de brede trap in de club gemaakt moest zijn van een specifiek soort hout, Slavonisch eiken zonder knoesten of kwasten. Iedereen zei tegen hem: no way! En dan bestelde hij het toch, en dan kon niemand echt boos op hem worden omdat hij het uit bevlogenheid deed. Zo heb ik het bij Meubel Stukken zelf ook altijd gedaan. We kunnen het zo doen of zo, maar het beste is om het allebei te doen.’

En dat ging dan ten koste van je eigen gage?
‘Natuurlijk. Ik weet nog dat we tien jaar na de brand in de RoXY een feest gaven in Paradiso, twee nachten met alles erop en eraan. Vuurwerk - dat kon toen nog! - en een replica van de RoXY-deurklopper van 12 bij 12 meter, gemaakt door Airworks. De kosten waren zo hoog dat we wel uit moesten verkopen, maar we wilden ook iedereen die bij de RoXY gewerkt had gratis naar binnen laten. En dan waren er nog allemaal belangrijke relaties. Mensen zeiden toen: je vult je zakken op de RoXY-legacy.’

Maar je verliest er juist geld op omdat het je na aan het hart gaat?
‘Ja, je wilt het goed doen, alles geven. Er komt wel weer een feest waar geld aan verdiend wordt. Geld verdienen aan zoiets voelt vies als een mondkapjesdeal. Dus goed met geld? Nee.’ 

Tussengerecht: Op welk moment ben je aan de dood ontsnapt? En Heb je in het verleden dingen gedaan die tegenwoordig echt niet meer kunnen?

‘Ik wil deze twee graag combineren, want die hangen met elkaar samen. Er was vroeger veel minder regelgeving en we waren roekelozer. We deden in de RoXY heel veel dingen die nu niet meer kunnen, zoals vuurwerk afsteken of iemand zonder tuigje uit het dak naar beneden laten zakken. Ben ik zelf wel eens aan de dood ontsnapt? Het is vaak genoeg gebeurd dat ergens een gordijn hing waar een gat van vier meer achter bleek te zitten. De RoXY had een hele steile trap waar ik een keer van af gelazerd ben, dat had ook slecht af kunnen lopen. Ik ken iemand die bij zo’n val in een club een dwarslaesie heeft opgelopen. Ik heb ook een keer in de auto gezeten met iemand die een pil op had. Hij reed door rood, raakte een andere auto, slipte drie keer rond en kwam weer recht op de weg. Dan kijk je elkaar aan: dit is geen goed idee. Ik heb dat nooit meer gedaan.’

Een van de meest intieme scenes uit Fenix omschrijft een bijna-dood-ervaring. Of eigenlijk: een bijna-doodvonnis-ervaring.
‘Je bedoelt als mijn vriend misschien HIV heeft en ik dus ook? Ja, dat was echt zo. Ik vind het goed om te horen dat je dat mooi vond. Het was heel pittig om daar over te schrijven. Ze zeggen weleens: je schrijft het van je af. Maar daarvoor moet je het wel eerst allemaal herbeleven. Die AIDS-tijd was roekeloos, losbandig, alles, maar die ziekte hing er als een donkere wolk overheen. Opeens waren er mensen weg die er vorige week nog waren, de ene na de andere. Er waren zoveel begrafenissen. Bij één goede vriend heb ik de aftakeling van dichtbij begeleid, dat was intensief. En direct daarna gebeurde het bij een ander. Dat kan je dan gewoon niet aan. Je merkte bij sommige begrafenissen dat er weinig vrienden waren, omdat mensen al te veel voor hun kiezen gekregen hadden. En dan ga je nog harder feesten, stort je je in een roes.’

Ik probeer me voor te stellen hoe dat moet zijn. Het is bijna niet te doen.
‘Ik vond het moeilijk om naar terug te gaan. Ik heb ook veel gebeld met mensen die het meegemaakt hebben. Ik kwam er nu bijvoorbeeld achter dat een vriend van me bij een andere vriend de zetpillen heeft ingebracht om er een einde aan te maken. Er was niets van die jongen over, maar hij bleef maar leven. Dus op de een of andere manier zijn die zetpillen geregeld. Zo ging het ook met gendertransitie, zoals ik in het boek omschrijf. Het was bijkans onmogelijk, maar het gebeurde wel. Sommige artsen en verpleegkundigen in die tijd zagen ook in hoe onmenselijk het was.'

Maar als dat soort dingen illegaal zijn en veel mensen kunnen niet tegen nog meer onheil, dan praat je er dus ook niet over?
‘Precies. Zelf had ik niet veel seks, want ik was doodsbang voor AIDS. En als je het dan toch een keertje niet veilig doet denk je: oh shit, nee toch. Dan moet je je laten testen bij de GGD. Je zit dan in een wachtkamer vol jonge mannen die allemaal overtuigd zijn dat ze het hebben. Ik ga dood, hoe ga ik het vertellen? Je gaat van het ergste uit, en veel mannen die het daadwerkelijk hadden wisten het ook echt al voor ze de uitslag kregen. Er is een enorm gat geslagen in de gay community van mijn leeftijd. We zijn ondervertegenwoordigd. En jonge queers denken vaak: oh daar heb je hen weer met hun verhaal. Vanuit die oudere generatie zit ook een deel wrok, een gebrek aan erkenning. Wij hebben de weg geëffend, dat gevoel. Ik hoop dat ik met dit boek dat verhaal kan vertellen. We moeten verhalen delen en begrip voor elkaar hebben. Ik vind het geen goede zaak als mensen zich queerness toe-eigenen. Ik vind ook dat cis-hetero acteurs queer-rollen moeten kunnen spelen. Pas dan leer je van elkaar.’

‘Ik weet nog dat een trouwe barkeeper van de RoXY op een gegeven moment ziek werd, en dat de directie besloot hem niet te laten vallen. Hij werd van huis opgehaald, kon op 't laatst alleen nog een kratje achter de bar zitten en werd dan weer teruggebracht, zodat hij iets van z'n menselijke waarde zou overhouden. Dat was een pittig statement, want we wisten toen nog niet alles over hoe je de ziekte kon krijgen. Ik weet nog dat Hans Kuipers tegen mensen die kwamen klagen zei: ik heb hier een schaar, mag ik je lidmaatschap?’

Hoofdgerecht: Heb je een levensmotto?

In het boek zegt Jet Brandsteder, de koningin van de RoXY: Muziek aan, meid neem nog een borrel, kind neem nog een snuif. ‘Après nous le déluge’, klonk het dan, na ons de zondvloed. Dat wilde ik op shirts laten printen, maar dat past helemaal niet bij deze tijd. Je kunt dat niet meer zeggen. Met St Paul heb ik een avond die Love Is All heet, bedoeld om de liefde terug te brengen op de dansvloer. We gaan er in het najaar weer een paar doen. In het verleden hadden we dan een dansgroep die opkwam met allemaal vlaggen, maar ja, moet er dan ook een Palestijnse vlag bij? En een Israëlische? Ik vind het al eng om met een Nederlandse vlag te zwaaien. De transgender vlag, die zal ik altijd blijven zwaaien, daar vecht ik keihard voor. Ik ben van Twitter af gegaan vanwege een trans toestand, ik werd een wormhole ingezogen toen ik reageerde op iemand die iets verschrikkelijk zei. Het algoritme maakte me gek. Maar ik heb in mijn leven veel mensen gekend - en nog steeds - binnen de trans-community.’

Joost van Bellen

Kaas: Welk aspect van het RoXY verhaal vond je het moeilijkst te vangen in je boek?

‘Naast het gebeuren rond AIDS vond ik ook alles dat gebeurde rond de dood van Peter Giele moeilijk, 16 juni 1999. Ik zat in mijn eentje in een huisje op Ibiza in de natuur en wist: nu moet ik gaan schrijven. Ik had nog een opname van de laatste twee uur en tien minuten van de RoXY, waarvoor ik destijds tijdens de brand nog teruggegaan ben omdat alle speeches erop stonden. Dat was eigenlijk levensgevaarlijk, maar ik had nog niet door hoe ernstig het was. Het was een waanzinnige avond geweest, een historisch moment.’

‘Een paar dagen later moest ik naar de politie toe. Ik dacht om gehoord te worden als getuige, maar ik bleek verdacht van brandstichting en het in gevaar brengen van andermans leven. Pas na uren verhoor mocht ik weer weg en waren ze overtuigd dat het een ongeluk was. Ik heb nog geprobeerd een verslag van dat gesprek te pakken te krijgen, maar dat is niet gelukt. Lange tijd bleef nog wel de vraag over wie schuld had aan de brand, voor de verzekering. Het was ook allemaal zo bizar, de slogan ‘het ene vuur steekt het andere aan’, al het vuur bij de ceremonie, de kist op een boot met vlammenwerpers van wel 15 meter hoog, ongelofelijk toch… Dat kwam allemaal terug toen ik aan het schrijven was. Ik heb mijn voormalige therapeut moeten bellen, bij wie ik zeven jaar traumaverwerking psychotherapie gehad heb. Ik was gaan wandelen, dat is altijd goed. Maar ja, rechtsaf bij mijn huisje zijn hele mooie kliffen met diepe rotsen. Ik liep die kant op maar dacht: oh jee, snel de andere kant op. Linke soep.’

Ja? Zat het je nog altijd zo hoog?
‘Ja, dat is het moment dat ik om hulp gevraagd heb. Ik zag weer voor me hoe ik tijdens de nasleep in mijn eentje in een hotel in Praag belandde met het gevoel dat ik alles verloren had, mijn familie, en vooral dat ik niemand meer kon vertrouwen. Ik wilde daar uit het raam springen, maar het raam ging niet open. Ik heb Hans Kuipers gebeld, de directeur van de RoXY, en die heeft me rustig gekregen. Daar weet hij zelf niets meer van, gek genoeg. Die periode heeft diep in mijn hart geschroeid.’

Dessert: Wat is de mooiste plek op aarde?

‘Dat moet Bahia zijn, in Brazilië. Een vriend van me heeft daar een resort, waarvan je niet echt ziet dat het een resort is, vlakbij het plaatsje Caraiva, helemaal te gek. Het is een oud vissersplaatsje waar in de jaren zestig, zeventig hippie-achtige types naartoe gegaan zijn om iets op te bouwen. Weg uit de dictatoriale grote steden. Er zitten veel kunstenaars en vrije geesten die mengden met de locals. Precies zoals gebeurde op plekken als Goa en Ibiza, maar daar is het inmiddels overwoekerd door nieuwbouw en massatoerisme. Alle huizen zijn er felgekleurd en ze hebben geen nummers. Men zegt: ah die, die woont in het blauwe huis met de witte luiken. Ik ben daar veel geweest om te schrijven, met in het raam af en toe bezoek van een marmosetaapje. Ik vind het de mooiste plek op aarde, ook omdat de mensen er heel vriendelijk en warm zijn. Ze denken niet aan morgen, niet eens aan de middag of de avond. Dat is voor mij als Amsterdammer die zich veel te druk maakt over dingen een verademing.