Op het Utrechtse stadsfestival Le Guess Who? vinden avontuurlijke artiesten hun publiek, en alleen al op de eerste dag zien we drie shows die het jaarlijstje kunnen halen.

Er hangt een groot duister vraagteken boven Le Guess Who?, als een naderende donderwolk. Wat gaat er dit weekend gebeuren? Zou het festival voor de finish struikelen over de aanstaande lockdown? Zou het vierdaagsfestival ruw tot twee dagen worden teruggesnoeid? Of zouden we door het oog van de naald kruipen? De sfeer is gespannen in Utrecht, op de trappen van TivoliVredenburg, in EKKO en in de Janskerk. Er loopt alweer veel publiek met mondkapjes op. Twee jongens die speciaal voor het festival vanuit IJsland zijn komen overgevlogen hebben geen flauw idee van de aanstaande maatregelen. Een groepje hipsters uit de UK ook niet. Maar het gros van de bezoekers is op de eerste dag van het stadsfestival angstig voor het onbekende.

Maar het onbekende, dat is wat Le Guess Who? altijd heeft omarmd. Het vraagteken werd hun wapen. Le Guess Who? zette over het afgelopen decennium steeds meer in op acts die je vrijwel nergens anders op de festival-lineups terugziet, op artiesten die op zoek gaan naar een volstrekt eigen muzikale taal. Met dat vraagteken dagen ze iedereen uit om verder te kijken: zichzelf, hun publiek én de artiesten.

Ook de meest avontuurlijke artiesten krijgen het grote podium op Le Guess Who. Zo kan het dat L’Rain met haar experimentele, psychedelische R&B een plek krijgt in de Ronda. Deze zomer bracht ze een onwijs mooie plaat uit, Fatigue, vol abstracte, poëtische geluidscollages waarvan je je onmogelijk kunt voorstellen hoe ze live moeten klinken. Maar ze komt een heel eind: ze heeft een vijfkoppige indie-jazzband om zich heen verzameld, verschuilt zichzelf helemaal achteraan het podium op een verhoginkje tussen twee grote bossen bloemen en lacht manisch. Dat gelach neemt ze op, ze speelt het terug en begint het te verknippen terwijl die band een zwoele groove neerzet. Dan weer tapt ze met twee handen razendsnelle arpeggio’s op haar gitaar terwijl de gasten om haar heen haar mooie melodieën nog eens verder omhoog duwen. Dirty Projectors meets Solange, maar dan wel een stuk cerebraler: L’Rain weet de hersenen wel te kietelen, maar laat het hart een beetje onberoerd.

Hetzelfde geldt voor Irreversible Entanglements, even later in dezelfde zaal. Die vrouw op rechts die neurotisch teksten voordraagt? Dat is Camae Ayewa. Onder de naam Moor Mother is ze huisvriend van het festival, ze stond al regelmatig met haar ontregelende, avantgardistische noise en elektronica op het festival en was een paar jaar geleden zelfs gastcurator. Nu vouwt ze haar poëzie in gierende freejazz, zoals dat al sinds de jaren vijftig wordt gedaan. De saxofonist naast haar buldert toonladders op en af, de trompettist laat zijn instrument keihard krijsen, en de drummer roffelt zich een ongeluk. Het is werkelijk waar hysterische muziek. ‘You don’t even know what to do with it. You don’t even know how to feel’, declameert Ayewa temidden van al dat geweld. Het gaat vast over iets heel anders, maar je mag het ook gerust op dit optreden betrekken: het is intrigerend en prikkelend, een show die heel wat vraagtekens achterlaat.

Irreversible Entanglements

Irreversible Entanglements

L'Rain

Gabriels

Veel toegankelijker is Gabriels, de band rondom de geweldig expressieve soulzanger en gospelkoorleider Jacob Lusk, die in een schemerig verleden meedeed met American Idol. Jaren later liep hij twee producers tegen het lijf die zijn fluwelen stem meer spanning meegeven. De ene gooit zijn viool vandaag door een hele batterij aan gitaarpedalen, de ander speelt diepe subbassen en spookachtige synthpartijen. Lusk is sowieso al een heerlijke innemende podiumpersoonlijkheid (met behoorlijke crazy eyes), met ‘Love and Hate in a Different Time’ hebben ze een knoepert van een hit te pakken en dankzij die producers ontstijgt Gabriels ook het hokje ‘gewoon’ een hele goeie soulact. Sterker nog: het is een show voor de jaarlijstjes.

Dat geldt zeker ook voor het Nederlandse debuut van de Pakistaans-Amerikaanse zangeres Arooj Aftab. Voor het prachtige album Vulture Prince – opgedragen aan haar overleden broertje – zette ze eeuwenoude sufi-gedichten opnieuw op muziek, en vandaag speelt ze dat in de meest sobere setting denkbaar: met een contrabassist die zijn solo’s zachtjes meeneuriet en een geweldig virtuoze harpiste. De instructie die Aftab haar gaf: de harp moet ‘heavy metal’ klinken, en inderdaad staat ze af en toe als een gek op dat ding te plukken,  tegelijkertijd baslijnen, akkoorden en melodieën spelend. Live klinkt het allemaal bovendien iets jazzier dan op plaat, met minutenlange meanderende solo’s. Zo bloeien de troostrijke maar ook diepverdrietige nummers helemaal op in de Grote Zaal. Maar het moet haar niet té plechtig worden, grinnikt Aftab. ‘Dit zijn ook maar gewoon liedjes over liefde, verlies en dronkenschap.’ Ze schenkt haar glas nog maar eens vol rode wijn.

De zaal is vandaag de vierde muzikant: hoe Aftab’s droevige stem weergalmt, het is alsof ze vanuit het dodenrijk zachtjes wordt teruggezongen. En dat Aftab zich tussendoor niet echt een houding weet te geven, is alleen maar charmant. ‘Deze micstand is behoorlijk instabiel…. net als wij allemaal…’ De grote zaal gniffelt eventjes, maar luistert verder ademloos toe. Echt, valt er een plastic bierbeker klaterend op de grond aan de ene kant van de zaal, dan hoor je het helemaal aan de andere kant nog gebeuren. Zo’n festival is Le Guess Who? geworden, waar een geduldig publiek wordt beloond met wonderschone shows zoals je ze eigenlijk nergens anders ziet.

Zo ook de show van Phil Elverum even later. We zagen hem in 2017 op Le Guess Who? de meest gitzwarte bladzijdes van zijn dagboek bezingen. Als Mount Eerie stond hij toen in de Janskerk met muziek over het overlijden van zijn vrouw aan kanker. Ze waren zo persoonlijk, zo direct, in sommige gevallen dagen na haar dood geschreven, dat ze als een emotionele mokerslag binnenkwamen. Het voelde bijna pervers om daar getuigen van te kunnen zijn.

Die liedjes speelt Elverum niet meer, en je hoeft ook niet te verwachten dat hij de rafelige folksongs die hij in de jaren negentig als The Microphones opnam nu nog eens ten gehoren zal brengen. Hij speelt wel onder die naam, maar in 50 minuten doet hij slechts het nummer ‘Microphones in 2020’ dat hij vorig jaar als plaat uitbracht. Het is een terugblik op zijn leven als tiener en twintiger, in de tijd dat hij voor het eerst de wereld overvloog als cultmuzikant. We horen hem op zoek gaan naar steeds diepere lagen in zijn muziek, we horen zijn zoektocht hoe de innerlijke rust te vangen, om die te begraven onder bergen aan overstuurde bas. Hij begint akoestisch, geflankeerd door een tweede gitarist, en maakt die reis ook muzikaal, met minutenlange explosies van feedback.

En dan mijmert hij weer door, over de keer dat hij de Bonnie ‘Prince’ Billy-band op een Italiaans tankstation tegenkwam, hoe hij zo diep mogelijk in een meer dook (totdat het water koud werd) en hoe grappig het zou zijn als hij dit nummer ‘Microphones in 2020’ zou noemen. Want: ‘All this nostalgia is embarrassing.’ Wat is er toch zo mooi aan dat we hier met z’n allen een uur ademloos naar staan te kijken? Het voelt net zo intiem als die Mount Eerie-show een paar jaar geleden, het is net zo persoonlijk (maar mooier, minder gitzwart), hij weet evenzeer de essentie te vangen en op zoek te gaan naar betekenis in het grote niets. Drie shows voor de jaarlijstjes en dat in een dag tijd: het donderende vraagteken van de lockdown komt steeds dichterbij, maar deze shows neemt niemand meer van ons af.

Arooj Aftab

Arooj Aftab

The Microphones

The Microphones