Tijdens de laatste twee dagen van het festival slalomt Le Guess Who vakkundig om de coronamaatregelen. Op zaterdag zaait het hoogtepunt totale verwarring met ACAB-jazzpunk en een gierende moshpit, en de zondag eindigt met een dans, een dubbel gevoel en het besef dat Le Guess Who misschien wel het laatste festival in lange tijd is.

Wat hangt er een plechtige stilte in de Janskerk, bij de Gebroeders Dieleman van Eeckhout. De muziek is stilgelegd. Colin van Eeckhout prevelt met neergeslagen ogen, als een priester die een gebed voordraagt. Hij spreekt over eenzaamheid, broederschap en bestaanszin, en je kunt een speld horen vallen. Hij zit op links, de frontman van de Vlaamse metalband Amenra, die altijd in één adem wordt genoemd met de vleeshaken waarmee hij zich ooit op het podium liet takelen. En op rechts Broeder Dieleman, een boomlange Zeeuw die in zijn folkliedjes de kreekjes en beekjes van de Zeeuwse natuur bezingt. Een opmerkelijk duo, die twee. Toch vallen vandaag vooral hun overeenkomsten op. Een fascinatie voor spiritualiteit, om te beginnen, voor symbolen en mystiek, voor collectief ritueel. Die vertalen ze naar behoorlijk mystieke folk, soms begeleid door piano, soms door orgel, en soms met die draailier van Van Eeckhout. Het meest imponerend is het slotstuk, met een meerstemmig koor. Dan galmen er prachtige harmonieën door de kerk, terwijl Broeder Dieleman een strijkstok langs zijn banjo laat glijden. Zit je daar, weggezakt in een stoel, dan is het net alsof je in de banken zit voor de zondagsdienst.

Het is een klein wonder dat dit überhaupt plaatsvindt. Zaterdagmorgen werd Broeder Dieleman nog wakker met een stel gemiste oproepen. Beller: Le Guess Who. Tijd: half drie ‘s nachts. Of-ie misschien wat eerder kon spelen? Het klinkt als de nachtmerrie van ieder festival: je hele programma op de schop moeten nemen, en dat terwijl iedereen die je wilt bereiken op één oor ligt. En dan is het nog gelukt, ook. Natuurlijk zijn er enkele shows gesneuveld, van artiesten die nog niet eens in Nederland waren, of van bands die de geplaceerde shows van zondag niet zien zitten. Maar die zijn in de minderheid. En op zaterdag heeft die korte festivaldag tot zeven uur – wanneer de maatregelen ingaan – een vreemde urgentie. Als een race tegen de klok. Het laatste festival in weten wij veel.

Urgentie is ook het sleutelwoord bij Galya Bisengalieva, een Brits-Kazachstaanse violiste die vroeg op de dag speelt. Terwijl in Glasgow de klimaattop zijn einde nadert, vertaalt ze met haar vierkoppige ensemble de ecologische crisis met een indrukwekkende kruising tussen klassiek, elektronica en drone. De blikvanger is haar spierwitte jurk met sliertjesgordijn waarop wordt geprojecteerd, als een engel ten midden van al dat geweld. Visueel behoorlijk spectaculair. Zo stuurt ze je met een gevoel van verdriet én urgentie de dag in. Hadden ze deze boodschap in Schotland maar ontvangen. En ook de show van de Amerikaanse free-jazz componist Angel Bat Dawid, de dag erna, komt met een belangrijke boodschap. Het begin loopt uit, maar als ze eenmaal begint, schiet je meteen rechtop. Gekleed in een lang, rood gewaad, als een speler uit het Sun Ra Arkestra, ijsbeert ze naar het podium. Met de beamer wordt geprojecteerd. Foto’s van zwarte piet, maar ook werk van een grafisch ontwerper van Le Guess Who, die schijnbaar karikaturale visuals van zwarte mensen had gemaakt. ‘Dit is niet grappig! Kijk naar jezelf!’ snauwt Dawid, terwijl het publiek ongemakkelijk lachend op hun stoel schuift. En oké, het is onderdeel van haar performance, maar die woede is oprecht, een spiegel die ze haar publiek voorhoudt. En dat is pijnlijk, figuurlijk én letterlijk. ‘Dit is een racisme-exorcisme’, zegt ze, voordat ze een klarinet aan haar lippen zet en zulke schelle tonen produceert dat je trommelvliezen ervan lijken te knappen. Dan is de verlossing zoet, wanneer ze haar publiek beloont met haar freejazz pianospel. ‘Zie je? Zo erg was dat toch niet?’

Ook bij Duma is het pijnlijke gehoor onderdeel van een show. Voor de Pandora staat een Tivoli-medewerker oordopjes uit te delen, zodat niemands trommelvliezen er écht uitgeblazen worden. Wat een rij ook. De Pandora is volledig afgeladen. Vorig jaar verscheen er een album op het Oegandese dancelabel Nyege Nyege, en die werd verrassend breed opgepikt voor een Keniaanse blackmetal meets grindcore plaat. Een gast met een Dementor-hoodie bouwt eerst minutenlang op met loeizware drone, daarna slaat hij toe met folterende drums, alsof je terecht bent gekomen in een mijnenveld. Soms hoor je flarden gemene Perc-techno, maar een ritme wordt nooit langer dan een maat vastgehouden. Ondertussen zingt de zanger screamo-vocalen die zo worden geprocessed dat hij klinkt als een poema op het punt van toeslaan. Intrigerend? Ja. Verwarrend? Zeker.

In diezelfde zaal zaait Pink Siifu even later óók verwarring, en is daarmee het hoogtepunt van de dag. ‘Dit was toch een rapper?’ gilt een jongen in het oor van zijn vriend, terwijl hij verbaasd naar de zeskoppige band op het podium kijkt. Ja… soort van. In 2018 debuteerde de Amerikaan met ensley, een lo-fi hiphopalbum in de hoek van MIKE en Earl Sweatshirt, maar op het in 2020 uitgebrachte NEGRO ontpopte hij zich tot een profeet van zwart Amerika. Hij rapte over politiegeweld, over woede en zwart verzet. Een hiphopplaat kon je het nauwelijks noemen, ergo die band vandaag. Het is Sun Ra meets Rage Against The Machine, maar dan met de rammelende spirit van pubpunk. Eigenlijk is het alsof ze continu tussen verschillende kanalen aan het zappen zijn. Tussen ellenlange freejazz-explosies waarin de trompettist alle ruimte krijgt om virtuoos te freaken, naar een rammelende punkband, of dan weer naar lo-fi opnames van nieuwsuitzendingen over politiegeweld en loeiende sirenes. Muzikaal onwijs spannend. Jammer dat Pink Siifu amper verstaanbaar is, maar zijn boodschap landt alsnog als hij aan het einde van de show ‘REPEAT AFTER ME! FUCK THE POLICE!’ gilt. Dan wordt er meteen een pit opengetrokken en staat de zaal binnen de kortste keren met opgestoken middelvingers mee te schreeuwen alsof we bij een protestmars zijn. ‘Nee, nee, nee!’ jammert een oude man met een grijze paardenstaart. ‘Mijn broer is politieagent!’

Het is zo’n show waar je de dag erna nog allerlei mensen over hoort. ‘Gelukkig konden we nog moshen,’ verzucht een jongen in de foodcourt. Op de zondag is dat wel anders. Le Guess Who schakelt vandaag last-minute over naar zit-shows. Überhaupt knap dat dat lukt, en het festival had zelfs nog tijd over om plaspassen te plastificeren. Dat moet ook wel, want bij zitshows ligt de capaciteit van de zalen een stuk lager, waardoor de rijen overal nog effe ietsje langer zijn. Dan ben je echt blij als je ternauwernood nog naar binnen kan bij jazzband Sons of Kemet, die de zondag afsluiten met een headlineshow in de Grote Zaal. Al even bevlogen als de ACAB-jazzpunk van Pink Siifu, al even politiek, al evenveel gemoeid met zwart verzet, alleen dan veel gestroomlijnder. Natuurlijk, bandleider Shabaka Hutchings is een virtuoze saxofonist die in de leer heeft gezeten bij de groten van zijn genre, maar Sons of Kemet is in principe vrij toegankelijke klezmerjazz waar je keihard op kunt dansen. Dat is precies wat er gebeurt. Binnen een kwartier staat het publiek naast zijn stoel, omhoog gestuwd door die twee drummers. Soms kun je ook een beetje verdwalen in die polyritmische duizendpootjes, maar dan hoef je alleen maar op die tubaspeler op rechts te focussen, en dan weet je het weer: oh ja, op dít ritme kun je bewegen. Ondertussen blaast Shabaka zijn publiek helemaal gek, en dan doet spoken word-artiest Joshua Idehen nog een duit in het zakje. ‘BURN IT ALL DOWN!’ gilt-ie naar zijn publiek, met een speech die al even bevlogen als gecontroleerd is, als een moderne Martin Luther King. Alsof hij ze regelrecht naar een revolutie wil stuwen. Dan springen ook de laatste mensen van hun stoel af om op hun plaats mee te dansen. Regels? De fik erin!

Zo’n gevoel heerst ook bij garagerockband OSEES. Zanger/gitarist John Dwyer cureerde een deel van het programma, en kreeg bovendien de eer om de Ronda af te sluiten. In theorie het allerbeste slot, maar niemand  zou het gek vinden als Dwyer zich een beetje genaaid voelt nou net vandáág alles zittend moet. En dat juist bij zo’n energieke band als OSEES. Dat kan niet lang goed gaan. Die twee drummers voorop zwepen het publiek op met hun constante grooves. Na twee nummers is de snaredrum al kapot gemept, twee nummers later gaat het publiek nummers, even later start een ingetogen moshpit terwijl gasten met mondkapjes stug blijven zitten, en nog twee nummers later staat de crew van TivoliVredenburg de stoelen maar op te ruimen. De kans is inmiddels groter op botbreuken dan op een virusbesmetting. Natuurlijk, het is ook een beetje dubbel om vandaag nog staan te dansen, maar dit is net zo goed een verdrietig afscheid van het festival als de livemuziek waar we pas anderhalve maand weer van mochten proeven. Een optreden dat het geheugen ingaat, maar een band als de OSEES zou eigenlijk stampvolle zalen verdienen, en Le Guess Who verdient dat even goed.