‘Ooit zag ik mijzelf meer als romanschrijver dan als muzikant,’ vertelt Dan Bejar alias Destroyer. ‘Wat een grap! Ik heb wel eens een poging gedaan een boek te schrijven. Daar bleef het bij: een poging. Maar ik liet mij aanpraten dat ik een schrijver zou zijn. Het had er vooral mee te maken dat mijn stem nogal vreemd is, maar mensen dorsten dat niet recht in mijn gezicht te zeggen. Dan zeiden ze maar dat ik een echte schrijver was.’
‘Static means punk, tuning is junk,’ zong Bejar met die eigenaardige stem op zijn debuut uit 1996. Op dat eerste album hoor je direct dat Bejar ook toen al een begenadigd liedjesschrijver was. Maar je kunt na beluistering ook stellen dat Bejar – toen 26 jaar oud – nog flink aan het puberen was. Ontstemde gitaren, speelgoedmicrofoons, goedkope synths en krakkemikkige opnameapparatuur leidden de aandacht af van Bejars handelsmerk: het gouden liedje. Dat puberen duurde tot 2011, toen verscheen Kaputt, een album waar ineens wel een haan naar kraaide. Als een donderslag bij heldere hemel klonk Destroyer niet meer als een oude Bowieplaat waar wel eens een doekje overheen mocht, maar warm, persoonlijk en gedistingeerd.
Waar de groeistuip van Destroyer in 2011 vandaan kwam, weet Bejar zelf ook niet. Een groter plan is er bij de grillige Canadees nooit geweest. Hij maakte albums vol georkestreerde indiepop, dan weer eens een plaat vol lofi en hij flikte het ook om een album vol vormloze elektronische muziek te maken. Soms schreef hij zijn liedjes op gitaar, soms op piano. ‘Ik ben gezegend met een soort geestelijke kortzichtigheid. Als tiener wist ik nooit wat mij de volgende dag te wachten stond. Dat is eigenlijk nog steeds zo,’ vertelt hij.