Dag één was de dag van de ontdekkingen, dag twee is de dag dat Motel Mozaïque laat zien wat de compacte schaal toevoegt aan het festival. De zaterdag is uitverkocht en dus staat er wel eens een rij, maar nergens zit het de optredens in de weg. En bovendien kom je overal artiesten tegen die dankzij de beloopbaarheid zelf ook de zalen afstruinen op zoek naar hun favoriete acts.

‘Wie was er net bij Drugdealer?’ vraagt Weyes Blood halverwege haar show in Armenius, en kijkt speurend de zaal in voor vingers. ‘Als ik bezoeker zou zijn had ik daar ook gestaan.’ Als de shows niet overlapten, had ze het vast alsnog gedaan. Net als de Lemon Twigs broertjes nu rechts vooraan bij haar staan. Ze zien een bloedmooie show van Weyes Blood, die desondanks toch iets lijkt te missen. Haar galmende pop met flink wat seventiesfolk en toe een dramatische snik is perfect voor zo’n oude kerk, de luchtige grapjes over Jezus tussendoor zijn best grappig en ze heeft een goede band mee. Daar ligt het allemaal niet aan.  Maar soms kunnen mooie, goed uitgevoerde liedjes alsnog iets extra’s gebruiken om zo'n rumoerige massa als hier te overstemmen.

Dat beetje extra zit bij The Lemon Twigs wel snor. Sterker nog, ze moeten het er vooral van hebben. De jongste van de twee (17), heeft zich na het Weyes Blood concert nog even snel in de schmink gezet. Een dikke laag rouge, eyeliner, lippenstift en dezelfde nagellak als z’n bassiste. Elk moment dat ie zich niet als een beest over de drums gebogen uitleeft, steekt hij uitdagend één hand de lucht in om z’n drumstokje rond te draaien. En dan ook echt elk moment: als hij met een hand een seconde niets hoeft te doen, steekt hij hem al weer in de lucht. Telkens is hij krap op tijd voor zijn volgende fill. Later in de set, wanneer z'n broer achter de drums gekropen is, blijkt hij hetzelfde te hebben met stil staan. Hij houdt zijn voeten niet op de vloer als het niet noodzakelijk is. Karatetrappen, spagaten in de lucht, alles. Het is dankzij die puberale gretigheid en stoerdoenerij van de jongste dat je de band vergeeft helemaal niet zo veel goede liedjes te hebben. Uiteindelijk klinkt alles alsof je bedolven wordt door de platencollectie van hun vader. Progbreaks van twee maten, wat Beach Boys harmoniën, de gekte van Bowie, een glamsolo, het sentiment van Billy Joël. Het liefst allemaal in één liedje. Onnavolgbaar, maar aanstekelijk. En vooral nieuwsgierigmakend naar waar ze mee komen als ze die energie iets meer stroomlijnen in goede liedjes. Dat ziet ook Weyes Blood, die halverwege de show zich in de stampvolle Rotown naar voren wurmt, om als een gek te dansen op de voorste rij. Met een rare matrozenpet op d'r hoofd trouwens, maar daarover later meer. 

Tekst gaat onder foto verder

The Lemon Twigs

Weyes Blood

Qua energie worden de Twigs alleen nog overtroffen door Zebra Katz en Anna Meredith (en als we de foto's onderaan het artikel zien, een ontketend Idles). Iets eerder had Isaiah Rashad er nog veel harder overheen kunnen gaan in een stampvolle Bird, maar met een uur vertraging en een kwijtgeraakte stem mist hij de slagkracht die hij had kunnen hebben. Het zegt veel dat de schorre rapper uit de Kendrick Lamar-hoek met hard werken nog steeds de vlam in de pan laat slaan, maar van zijn kenmerkende krakerige soulstem is weinig over. Nee, dan Zebra Katz. In een spacend zilveren pak, met een fetishmasker en metalen slierten nephaar rapt hij loom en gevaarlijk over trage herrie electro. Loerend naar zijn publiek paradeert hij macho over het podium, langs de hoge randen van de zaal en door het publiek. Een selfie met hem maken? Geen probleem, maar dan krijg je wel een been om je nek geslingerd. Die platte party tracks hadden niet gehoeven, maar pompen de energie en geiligheid wel nog wat verder op.

Bij Anna Meredith zit de energie veel meer opgekropt in de composities. Met een grijns gaat ze op klarinet een duel aan met de gitarist, terwijl de hele band oogcontact met haar probeert te houden. De twee cellisten vanuit hun ooghoeken, de drummer krom over zijn set. De ene keer is het manische artpop waarbij Meredith de longen uit haar lijf zingt en ramt op de floortom, de andere keer is het bombastische instrumentale gekte met verdwaalde electro- en trapinvloeden. Op papier klinkt het als een slecht idee, een enkele keer slaat het door naar de smakeloze pastiche waar Bonobo populair mee werd, maar nog steeds net zo leuk als op Eurosonic eerder dit jaar.

En die matrozenpet die Weyes Blood vooraan bij The Lemon Twigs op had dan? Die zat eerder vanavond nog op het hoofd bij Drugdealer. Of beter gezegd, z’n gitarist. Want hoewel de gitarist en de zanger het meest op de voorgrond staat en ze zich presenteren als band, is Drugdealer eigenlijk Michael Collins, de toetsenist. Voor zijn laatste album heeft hij o.a. Ariel Pink, bandleden van Mac DeMarco en inderdaad ook Weyes Blood er bij gevraagd, vandaag doet-ie het met vijf andere muzikanten. Maar het laatste album blijft de basis. Romantische seventiespop, schaamteloos enthousiast en net te vals gezongen, met waterige Connan Mockasin gitaren, heel veel druggy humor en de hele band getooid met snor en bajonet of matrozenmuts. Genoeg redenen om het te haten, maar toch fantastisch. Zo leuk en ongecompliceerd kan a-typische muziek soms zijn, typisch voor de hele sfeer op het festival.

A post shared by Ralph-Hermen (@ralphhermen) on