In de keuken van het knusse appartement hangt een prijslijst voor het ruime aanbod aan drankjes dat men zelf uit de koelkast mag trekken. Met gevoel voor stijl is de huiskamer leuk aangekleed met sfeerverlichting en planten, enorm veel planten. Op de achtergrond klinkt een elpee van Eefje de Visser de ons vast in de juiste stemming probeert te brengen. Het publiek kletst zo druk dat de melancholische klanken helemaal wegsterven in het gekakel.
De plaat slaat af en een jong meisje verschijnt ten tonele. Het is in meteen stil. Het enige wat nog beweegt zijn de twee katten die zich een weg scharrelen tussen de onhandig in elkaar gevouwen ledematen van het neergestreken publiek. Sophie Reekers schrikt zelf van de plotselinge stilte: “Maak je zin maar even af hoor, Birgit is nog even naar het toilet”, lacht ze. Er klinkt wat ongemakkelijk geroezemoes maar het is goed dat zangeres en liedjesschrijfster Birgit de Priester ons hiervan verlost met haar elegante entree. Ze kijkt de kamer rond en ziet voor zich de mensenmassa variërend van jong tot oud, maar allen met dezelfde kunstzinnige, intellectuele kijk op het leven. Een nieuwe generatie romantici, zou je de toehoorders kunnen noemen. Een upper class volk dat graag boeken leest – van papier of digitaal – en luisteren naar hedendaagse filosofen en dichters zoals, ja, zoals Spinvis. Toch wijst De Priester het welgeletterde publiek even de plaats als zij vertelt dat haar eerste lied is geïnspireerd op de gedichten van Lou Andreas-Salomé. Van wie? Niemand lijkt de muze van Nietsche te kennen. Gelukkig, lacht De Priester, is de referentie in het volgende nummer een stuk makkelijker: The Beatles.