‘Welcome!’ zegt de welbekende en doorgewinterde straatmuzikant Moti, wanneer hij mij ontvangt in zijn karaktervolle huis in een dorp dat amper uit één straat bestaat. Hij is blij me te zien, omdat er tegenwoordig zo weinig contact met de buitenwereld te vinden is.
Moti vertelt me over zijn leven, en welke landen hij allemaal vanaf de straat heeft veroverd. Het zijn er zo veel dat hij de tel bijna kwijt raakt. Talloze verhalen over hoe hij vrienden was met Parijse politie, op postcards stond van steden, een platendeal van RCA records afwees, in het boekje van de Groningse politie staat, en de eerste en grootste straatmuzikant was in Japan, vliegen me om de oren.
Terwijl hij opbloeit wanneer hij zijn avonturen herbeleefd, valt het mij op dat hij me aanspreekt als generatie, en niet als individu. Hij lijkt niet helemaal comfortabel te zijn met de generatie Z die tegenover hem op de bank zit. ‘De goede tijden zijn voorbij, het spijt me. De jaren ‘70 en ‘80 waren de ideale tijd: we waren illegaal, maar kwamen overal mee weg en konden leven van de muziek. Vandaag de dag is alles te georganiseerd. Er zijn te veel regels.’
Moti vertelt hoe hij aan het einde van de dag met zware broeken vol munten naar hun, altijd tijdelijke, verblijf terugkeerden en leefden met de dag. ‘We leefden als koningen! We namen taxi’s, aten in restaurants en spendeerden alle munten in het café. Maar nu raad ik het je af om ervan te proberen te leven. Het is een leuk zomeravontuur, maar daarna zou ik terugkeren en bij de bank gaan werken.’