Een stevige zak geld van het Rijk krijg je natuurlijk niet voor niets. Je moet er als cultuurinstelling hoogwaardige artistieke prestaties voor leveren, maar dat is niet alles. Voor de komende BIS-periode 2025-2028 gaan onder meer duurzaamheid, diversiteit en de fair practice code serieus getoetst worden. Wat mogen we verwachten?

Al een dikke week kauwt de cultuursector op het advies van de Raad Voor Cultuur voor de nieuwe subsidieperiode 2025-2028. De cultuursector wil het liefst zo veel mogelijk bij het oude laten om het milieu zo goed mogelijk te laten herstellen van twee jaar coronachaos, maar de Raad gaat strengere eisen stellen op het gebied van duurzaamheid, diversiteit en inclusie, governance (bedrijfsmatige gezondheid en transparantie) en fair practice (waaronder ook fair pay valt). Die richtlijnen zijn op zich niet nieuw. Ze werden de vorige periode al als belangrijk gesignaleerd en binnen de cultuurwereld over het algemeen als logisch ervaren. Alleen: kwam je voorheen weg met goede intenties en een positief verhaal, nu word je erop afgerekend. Hoe precies is de vraag.

De overheid subsidieert de cultuursector op allerlei manieren. Op gemeentelijk niveau, vanuit de provincie, vanuit cultuurfondsen. En dan is er de Basisinfrastructuur, zeg maar de onwrikbare elite van de kunst, die rechtstreeks vanuit het Rijk gesteund wordt. Binnen die pot - beheerd door staatssecretaris Gunay Uslu en geadviseerd door de Raad Voor Cultuur - vind je kroonjuwelen als het Concertgebouworkest, theatergezelschap ITA, het Holland Festival. BIS-instellingen krijgen eens in de vier jaar budget toegekend, en in het algemeen geldt dat de regeling weinig verschuivingen kent. Binnen is binnen.

Voor popmuziek is het traditioneel lastig om binnen te dringen in de BIS, maar onder meer de Popronde, rockband De Staat en productiehuis het Hiphophuis in Rotterdam zitten er in op dit moment in. ESNS dreigde de afgelopen periode afgewezen te worden, maar belandde door ingreep van de Tweede Kamer toch met één voet binnen: officieel zit het festival niet in de BIS, maar er is wel geld en ESNS moet wel aan de randvoorwaarden van BIS-instellingen voldoen. Ingewikkeld technisch gedoe, wij rekenen ESNS voor het gemak gewoon mee. BIS-instellingen hebben in ruil voor financiële steun wel allerlei verantwoordelijkheden. Ze moeten verantwoorden wat ze met de subsidie doen, bijdragen aan educatie en cultuurparticipatie en zich dus houden aan allerlei codes.

 

Wat is diversiteit?

Laten we beginnen met de code diversiteit en inclusie. Al jaren gonst het in de cultuurwereld: kunst moet niet alleen voor witte, hoogopgeleide mensen uit de Randstad zijn. Er moet meer ruimte komen voor 'andere' verhalen. Meest concreet: in musea moeten kunstenaars van kleur geëxposeerd worden, in theaters moeten ook stukken opgevoerd worden met andere perspectieven dan het Nederlandse of ‘westerse’. Dat is geen gek idee, en binnen de kunstwereld leeft in het algemeen het idee dat dit een goed streven is. Wie afgelopen dinsdag een kijkje nam bij een middag van cultuurbond Kunsten ‘92 over dit advies weet direct weer hoe wit de sector-top is.

Maar hoe ziet de Raad die diversiteit voor zich? Gaan er een paar gezelschappen voor en door witte makers sneuvelen ten faveure van meer kleur? Nee, zegt de Raad, élke organisatie binnen de Basisinfrastructuur (BIS) moet zich verantwoorden op basis van 'de vier p's': publiek, programma, personeel en partners, de vier peilers van elke culturele organisatie. Op elk van die vier factoren moet een organisatie zich inspannen een goede afspiegeling van de maatschappij te zijn. Ok, dat klinkt als een ambitieuze doelstelling. Maar wordt al snel vager, want wat diversiteit nu precies is kan vrij geïnterpreteerd worden. De Raad heeft het niet alleen over culturele diversiteit (meer kleur), maar ook over religie, opleidingsniveau, gender, seksualiteit, eigenlijk elk vlak waarop mensen wezenlijk van elkaar verschillen.

Maar hoe meet je dat? Word je geacht paspoorten en stambomen na te trekken van je publiek? Nee toch zeker? ‘Vallen Duitsers en Belgen onder diversiteit?', vraagt Dago Houben, algemeen directeur van ESNS zich af. 'En is er voldoende kennis binnen de beoordelingscommissie om dit soort dingen op waarde te schatten? Iemand die bijvoorbeeld kan concluderen: jullie trekken grotendeels een wit publiek, maar in vergelijking met soortgelijke evenementen spannen jullie je buitengewoon in.' Arjo Klingens, manager van De Staat, ook gesubsidieerd vanuit de BIS: 'Ik ben een van de weinige vrouwelijke artiestenmanagers in de scene, maar ik wil dat liever niet steeds moeten opvoeren in een subsidie-aanvraag.' Ook De Staat bestaat uit vijf witte mannen op het podium, maar de band speelt graag in elke regio van het land (ook op gratis gezinsfestivals). De mannen trekken in vergelijking tot andere BIS-instellingen een relatief jong publiek. Scoort de band daarmee goed op de diversiteitscode of moet daarvoor eerst een vrouwelijke bassist en een drummer van kleur worden gerecruteerd? Hoe wegen we het feit dat een van de bandleden als vluchteling naar Nederland kwam tijdens de Balkan-oorlog? Of is dat dan soms weer te lang geleden? Of ligt de sleutel bij samenwerkingen met andere muzikanten? En moet je hun culturele achtergronden dan ook verantwoorden richting een subsidiecommissie?

Ook bij de Popronde (Stichting Popwaarts) wordt druk gedacht over de invulling van de codes. De Popronde is deze periode nieuw binnen de BIS en heeft net als ieder ander twee rampzalige seizoenen achter de rug. Toch kraken bij zakelijk leider Bas Broeder de hersenen waar voor hen kansen liggen, te beginnen bij ‘het laaghangend fruit’. Bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid. Neem zoiets simpels als de volgorde van evenementen. Normaal gezien gaat de Popronde kris kras door het land; eerst oost dan zuid, dan naar het noorden, en weer terug naar zuid. Qua spreiding van het programma logisch, qua duurzaamheid niet. 'We kijken nu of we de afstanden kleiner kunnen maken. Groningen en Zwolle in één weekend is logischer. Maar je kunt niet zomaar schuiven. De Popronde heeft zo zijn vaste plek in de evenementenkalender van alle steden. We zouden ook het dieselbusje waarmee we materiaal vervoeren willen vervangen, maar dat kost natuurlijk geld.’

Meer toegevoegde waarde dan alleen gage

En dat geld, dat wordt in principe niet begroot. Dat geldt in principe voor de implementatie van alle codes. Wil je moeite doen om meer diversiteit in je personeel of publiek te krijgen, dan vraagt dat een investering. Wil je je pand verduurzamen, idem. En dan is er nog de fair practice code, die onder meer stelt dat muzikanten op het podium een eerlijke vergoeding moeten krijgen voor hun optreden. Iedereen binnen de cultuursector staat daar in principe achter, maar van welk geld? Zo is het internationaal bij showcasefestivals (SXSW, The Great Escape, maar ook bij ESNS) niet gebruikelijk dat er gages worden betaald aan optredende artiesten. Het wordt gezien als een business presentatie, een kans. 'Internationaal wordt met ingehouden adem gekeken naar wat er in Nederland gebeurt', zegt Dago Houben van ESNS. 'Voor Nederlandse artiesten betalen we de laatste jaren al gages, zoals overeengekomen met popauteursclub BAM. Maar Fair Practice is meer dan Fair Pay alleen. ESNS levert meer toegevoegde waarde dan alleen een gage.’

Maar die gages moeten wel ergens uit betaald worden, logischerwijs met hogere ticketprijzen. En dat staat weer haaks op een andere verplichting van een BIS-instelling, namelijk dat ze toegankelijk moeten zijn. Dan gaat het om praktische toegankelijkheid van gebouwen, om toegankelijkheid in marketing en communicatie en ook om toegangsprijzen. Zo loopt de sector tegen veel striktere randvoorwaarden aan. Randvoorwaarden die extra geld kosten in een tijd dat alle reguliere kosten al de pan uit rijzen, kosten die gevolgen hebben voor artistieke keuzes en die extra regeldruk met zich meebrengen. 'Begrijp me niet verkeerd', zegt Dago Houben, 'Die codes zijn belangrijk, je kunt er niet tegen zijn. En misschien blijkt straks als deze plannen verder uitgewerkt worden dat we aan veel aspecten al voldoen. Sterker nog: ik denk dat we op veel punten koploper zijn, zowel binnen onze eigen organisatie als gidsend in de industrie.’

 

Zo bezien liggen er voor de popsector ook kansen. Neem de beoordeling van ESNS tijdens de vorige periode. Er moesten allemaal kunstgrepen aan te pas komen om het showcasefestival binnen het subsidiestelsel te krijgen. Bij het Fonds Podiumkunsten hoorde het niet thuis, bij de BIS vond men het artistieke verhaal ‘te zwak’. Na protest uit de Tweede Kamer kreeg ESNS uiteindelijk een uitzondering. ‘Wellicht had men moeite met het feit dat wij geen zelf-producerende instelling zijn. Wij hamerden te veel op maatschappelijke impact, en dat werd op dat moment nog niet voldoende erkend’, zegt Dago Houben. Hij ziet kansen binnen zijn eigen organisatie, zeker in vergelijking tot andere instellingen. Maar Arjo Klingens maakt zich juist zorgen om de ‘nieuwkomers’ binnen het bestel, concreter: voor de popcultuur, die maar moeilijk zijn weg vindt binnen de culturele elite. Ze denkt dat veel bij het oude zal blijven. ‘Ik zou graag in zo’n advies lezen: bij de nieuwkomers zien we goede initiatieven, dingen waar we van geleerd hebben. Benoem het in elk geval: waar zijn jullie naar op zoek?’