Op haar prachtige, weemoedige derde plaat Home Video kijkt Lucy Dacus met nieuwe ogen naar de stad waar ze haar jeugd doorbracht. Een gesprek over het ontgroeien van de persoon die ze ooit was, over opgroeien in een conservatief, christelijk stadje en over het loskomen van haar geloofsovertuigingen.

Het is een bijzonder iets, dat Amerikaanse gemeenschapsideaal. Je inzetten voor je community, weten wat er speelt in je eigen gemeente, een waslijst aan liefdadigheidsprojecten op je CV. Dergelijke gemeenschapszin zie je in Nederland zelden, tenzij je op een blauwe maandag inklokt voor het ‘Move That Bus’-moment van de zoveelste herhaling van Extreme Home Makeover. Indierocker Lucy Dacus lééfde dat gemeenschapsideaal. Ze groeide op in Richmond, een kleine stad in het zuidelijke Virginia, in een religieuze gemeenschap. Haar leven concentreerde zich rond het gebedsgebouw, de Noordwestelijke Baptistenkerk, waar iedereen in haar leven samenkwam die meer was dan een vage kennis. Vrienden, familieleden, klasgenoten. ‘In de vakanties gingen we naar vakantiebestemmingen voor kerkgangers. En bijbelkamp, veel bijbelkamp. We deden veel liefdadigheidswerk, zamelden voedsel in, zorgden voor kinderen, we bouwden huizen voor mensen uit de gemeenschap. Dat is iets wat ik nog steeds mis, dat gemeenschapsgevoel. Nu moet ik dat elders zoeken.’

Je voelt ‘m al aankomen: Dacus is al jaren niet meer gelovig. En toch duikt haar fascinatie met, en soms afkeer van, haar religieuze opvoeding steeds weer op in haar nieuwe liedjes. De onmogelijkheid van een queer crush op ‘Triple Dog Dare’, het bijbelkamp-vriendje dat meer van Slayer dan van God houdt op het overstuurde ‘VBS’. En het ingetogen, folk-y ‘Christine’, waarin een predikant haar en een vriendin herinnert aan hun aangeboren zondigheid. Haar nieuwe album Home Video is een aaneenschakeling van herinneringen uit haar jeugd in Richmond, waarin reflecties op haar christelijke jeugd hand in hand gaan met ontboezemingen over ongemakkelijke eerste keren. Een coming-of-age album dus, geschreven nadat ze in 2019 naar Richmond terugkeerde na jaren op-en-af on the road te zijn geweest. ‘Misschien is coming-out-of-age een nog betere term. Richmond is een stad die zich snel verraden voelt. Het is een kleine stad, waar iedereen over elkaar fluistert, en waar verandering uit den boze is. Maar ik besefte dat ik was veranderd, en Richmond ook. Dat album is ontstaan omdat ik me bewust wil zijn van de manier waarop ik loskom van mijn eigen jeugd.’

Home Video is haar derde indierockplaat, nadat ze in 2016 doorbrak met No Burden. En in het jaar van haar tweede plaat debuteerde ze ook met boygenius, de supergroep die ze vormt met Phoebe Bridgers en Julien Baker. Waarom dat trio zo’n geweldige match is, is duidelijk: alle drie zijn ze ijzersterke songwriters die allemaal nét uit een andere hoek komen, met een dichterlijk oog voor detail en een scherpte die even humoristisch als hartverscheurend kan zijn. Boygenius werd razend enthousiast ontvangen, en de drie bekroonden dat hetzelfde jaar met een maandlange co-headline tour. ‘De laatste dag waren we continu aan het huilen,’ vertelt ze. ‘Het voelde heel betekenisvol: aan het einde van een tour kun je vaak niet wachten tot het over is en je je in je bed kunt oprollen, maar deze keer was het puur verdriet.’

Sindsdien hebben ze geen nieuwe boygenius-plaat uitgebracht, maar de supergroep blijft een stempel drukken op hun solowerk. Dacus en Baker waren bijvoorbeeld te horen op het epische slot van Bridgers’ Punisher, de plaat die haar vorig jaar een Grammy-nominatie opleverde. En op Baker’s dit jaar verschenen plaat zingen haar boygenius-bandleden ook een partij mee. Dus natuurlijk keren ze terug op Home Video, op tracks ‘Please Stay’ en ‘Going Going Going’. En de band had een fundamentele invloed op de plaat, vertelt Dacus. ‘Julien en Phoebe durven echt duister te zijn. Hopeloos, grimmig, of intens verdrietig. Vroeger dacht ik altijd dat ik in mijn liedjes mensen een exit-strategie moest bieden, de duisternis uit. Maar Julien schrijft liedjes zoals ‘No Good’, over hoe ze alles verpest, hoe verschrikkelijk ze het zich aantrekt wat anderen van haar denken. En dan laat ze het daarbij. Nu weet ik: ik hoef mensen niet te adviseren hoe ze om moeten gaan met hun verdriet. Soms is het beter dat mensen zich begrepen voelen.’

Begrip, dat is precies waar het in gesprekken soms aan ontbrak in Richmond. Ze houdt nog steeds van die stad, vertelt ze. 'Maar ik weet niet meer hoe ik mezelf daar moet gedragen.' Haar geboortestad ligt precies op de politieke breuklijnen van Amerika, vertelt ze. ‘Het is heel zuidelijk, maar het zit ook dichtbij het progressievere Washington D.C. En tijdens de Burgeroorlog was Richmond de hoofdstad van de Geconfedereerde Staten, die de slavernij wilden behouden. Tot voor kort stond de stad vol met oorlogsmonumenten die dat verleden eren, maar steeds vaker worden ze neergehaald. Door de lokale overheid, maar ook door boze burgers. Progressives en conservatives staan hier lijnrecht tegenover elkaar.’

Maar, vertelt ze, daar was ze zich niet van bewust toen ze opgroeide. ‘Ik mocht van mijn ouders niet naar het nieuws kijken tot ik in de bovenbouw zat. Ze wilden geen negatieve energie in het huis. Maar daardoor wist ik niets van politiek. Dat er zoiets bestond als progressief en conservatief? Ik had geen idee. Toen ik in 2019 naar Richmond terugkeerde, besefte ik dat ik met bepaalde conservatieve denkbeelden ben opgegroeid waar ik niet meer achter sta. Ideeën over slut-shaming, over klassieke genderrollen. En homofobie. Eigenlijk heb ik altijd al veel homoseksuele mensen in mijn omgeving gehad, maar in de kerk dachten mensen echt dat homoseksualiteit evil was. Ik ben queer, maar vroeger hield ik dat op afstand, omdat ik dacht: “Anders kom ik de hemel niet in.”

‘Toch denk ik met warme gevoelens aan mijn kerk. Het was… echt niet de ergste, als ik het vergelijk met die van andere vrienden. Daar was het: “Gedraag je, en heb vooral géén seks.” Onze pastoor was geïnteresseerd in aardse zaken, in geschiedenis. Van hem heb ik veel geleerd.’ Toch zingt ze in ‘VBS’ indirect over het afvlakken van haar geloof. ‘In mijn kerk was twijfel welkom. Ze zeiden: als je geloof sterk genoeg is kan geen enkele vraag het omduwen, er is geen antwoord dat het niet zal bevestigen. Maar toen besefte ik dat de Bijbel die wij lezen onwijs ver afstaat van de oorspronkelijke tekst. Dat het in de overlevering zo is veranderd, dat we het boek misschien wel anders interpreteren dan het ooit is bedoeld.’ En toch ziet Dacus zichzelf niet als een atheïst. ‘Ik denk dat ik overal in wíl geloven. Toen ik mijn geloof verloor, ging ik niet van iets naar niets, maar alleen maar naar méér. Ik dacht altijd dat God het grootste was wat er is, maar de Bijbel begrensde dat. Nu denk ik: áls er een God is, dan is het iets wat te groots is voor ons om te bevatten. Ik heb geen hemel of hel nodig om in iets te geloven, ik heb geen boek nodig dat me vertelt wat oké is en wat niet, ik heb zelfs geen geloof nodig om te geloven dat er meer is. En dat is een opluchting.’