Tien jaar geleden maakte de Welshe producer Koreless met post-dubstep-singles naam als een grote belofte, maar zijn debuutalbum liet iets langer op zich wachten dan verwacht. Na jaren obsessief schaven is er nu Agor, een prachtige plaat waarin UK dance, klassiek en ambient elkaar ontmoeten. En dat heeft alles te maken met FKA Twigs.

Alsof je wordt geëlektrocuteerd in de club, zo klinkt ‘Joy Squad’ van Koreless. Het is een clubkraker van jewelste, met stotterende vocalen, een 2-step ritme en melodieën die in de rondte zappen als lasers. De strobo’s kun je er zo bij bedenken. Geen wonder dat de track al sinds 2019 rondspookt in Raad de Plaat-achtige groepen, sinds dj’s als HAAi, Jackmaster en Daphni (aka Caribou) hem in hun sets draaiden. Het knapste is nog wel hoe ‘Joy Squad’ de spanning door je lijf laat gieren in afwachting van een climax, maar daar niet helemáál aan toegeeft. ‘Zo’n hoogtepunt is altijd teleurstellend,’ zegt Lewis Roberts alias Koreless, terwijl hij schuchter grijnzend de camera inkijkt. ‘Je denkt dat er een soort ontlading komt, maar als je er dan eenmaal bent is het vooral… saai. Ik ben vooral geïnteresseerd in het gedeelte ervoor: het uitrekken van de spanning voor de drop. De kunst is om dat te doen zonder dat het eentonig wordt.’

Het uitstellen van een climax, eigenlijk is het een veel te platte beschrijving van waar de Welshe producer zich mee bezig houdt. Koreless wil vooral verwachtingen ondermijnen, en in de eerste plaats die van zichzelf. Sinds hij in 2011 debuteerde met dromerige dubstep is hij steeds experimenteler gaan produceren. Op Agor zijn z'n minimale composities zijn even futuristisch als klassiek. Zoals op ‘Frozen’, dat klinkt alsof het is gecomponeerd door een orkest van Holly Herndon’s AI’s. Tracks als ‘White Picket Fence’ en ‘Strangers’ klinken door de sopraanstem eerder als synthetische folkmuziek dan dance. En ook de dansvloertracks zijn behoorlijk onconventioneel. IDM-rave track ‘Black Rainbow’ blijft weg van de kickdrum, net zoals het Barker-esque ‘Shellshock’.

Agor staat behoorlijk ver van het dromerige niet-echt-dubstep geluid waarmee hij in 2011 debuteerde. Negentien was hij. Hij was net verhuisd van een kleine stad in Wales naar Glasgow, waar hij zich onderdompelde in de piepkleine maar hechte scene. Zo leerde hij Hudson Mohawke en de LuckyMe-crew kennen, en de hele groep rond Jackmaster. 'Heel overweldigend. Weet je nog hoe er op de middelbare school een hiërarchie van coolheid was? Ik stond op de onderste trede. En opeens verhuisde ik naar Glasgow en stond ik vijf nachten per week in de club met geweldige vrienden. Ik begreep oprecht niet hoe dit níét het allerbelangrijkste in je leven kon zijn. Glasgow was zo klein dat je iedereen wel moest leren kennen. La Cheetah, mijn favoriete club, was niet veel groter dan mijn studentenkamer. En toch speelde iedereen daar, van Marcellus Pittman tot Stingray. De energie in Glasgow is bizar: om drie uur sluiten de clubs, dus gaat iedereen twee keer zo hard. Om half één is er geen shirt meer te bekennen op de dansvloer.’ 

Rond die tijd werd Koreless gezien als een grote belofte. Maar zijn output was schaars. Na de razend enthousiast ontvangen EP Yugen (2013) was er nog een tweetracker in 2015. En toen niets. Zes jaar lang. ‘Ik dacht ook dat het album er, eh, wat eerder zou zijn.' Hij grinnikt. 'Na Yugen had ik me voorgenomen: ik wil iets beters maken dan dat. Dat bleek verstikkend te zijn. Ik zat dag in, dag uit, tien uur per dag achter mijn computer. Ik was op zoek naar totale controle, voelde me verplicht om alle opties te verkennen. Naar wie ik me verplicht voelde? De tracks. Je begint aan iets te werken omdat het potentie heeft goed te zijn, anders zou je er niet aan willen werken. Maar des te meer versies je uitprobeert, des te meer je overweldigd raakt door de mogelijkheden. Aan ‘Black Rainbow’ heb ik ongeveer acht jaar gewerkt. Ik kannibaliseer mijn eigen muziek. Soms dacht ik dat het album af was. Dan lag het een week op de plank, en voelde ik opeens: “Dit is helemaal fout”, en trok ik alles weer uit elkaar.’

Dat Koreless is opgehouden met obsessief her-produceren heeft hij te danken aan FKA Twigs, aan wiens briljante album MAGDALENE (2019) hij meewerkte. ‘Iemand had haar een vroege versie van ‘White Pickett Fence’ laten horen. Toen vroeg ze of ik een paar dagen langs wilde komen om aan een track te sleutelen. Uiteindelijk ben ik bijna een jaar gebleven.’ Zaten ze weer in een huis in Los Angeles, dan weer in Londen, waar de deuren werden platgelopen door de talloze songwriters en producers die meewerkten aan het album, zoals Nicolas Jaar en Skrillex. ‘Toen ik Twigs met zoveel mensen zag werken, besefte ik hoe krachtig het is om die controlezucht los te laten. Twigs is een visionair die precies weet wat ze wilt, en tegelijkertijd durft ze met open vizier het proces in te stappen. Vrij kort daarna heb ik het album afgeschreven.’

Koreless mag dan wel zijn zucht naar controle hebben losgelaten, maar hij bouwt zijn tracks met een bouwkundige precisie. ‘Wanneer je muziek maakt op software, heeft het vaak een heel logische vorm. Vreselijk, vind ik dat. Ik bouw mijn structuren in de grid alsof ik een blauwdruk teken. Dat komt uit dubstep, wat mijn voorliefde voor grote, geboetseerde blokken van geluid heeft gevormd.’ Een voorbeeld van hoe dat eruit ziet? Neem ‘Frozen’. ‘Het idee was: wat als je een sample op zo’n snelle frequentie herhaalt, dat ze amper te herkennen zijn als onafhankelijke beats, maar ook net niet in één toon blurren. Ik kom nergens als ik niet begin met zo’n technisch idee.’

Nog een voorbeeld: die kraakheldere, fonkelende sounds die zo typerend zijn voor de klankwereld van Agor? ‘Dat is dezelfde audiotool die Zoom gebruikt om nu de achtergrondruis uit mijn keuken weg te werken. Als je het zwaar in overdrive zet is het onbruikbaar voor datgene waarvoor het is bedoeld, maar het maakt een bijzonder geluid. Mislukking is muzikaal interessant. Tools zijn op hun interessantst wanneer ze worden gebruikt op de randjes van hun kunnen. Vooral digitale tools. Precies datgene wat iedereen zo geweldig vindt aan analoge apparatuur vind ik oersaai: dat je nooit hetzelfde geluid kunt hercreëren. Maar digitaal kun je perfecte klonen creëren, en zit er plotseling spanning in de kleinste afwijking van die kloon. Daar houd ik van. Dingen die klinken alsof ze in een lab zijn gekweekt.’