Het is ergens halverwege de avond dat de zaal echt om gaat. De twee buitengewone achtergrondzangers claimen vol het spotlight, de saxofonist gooit er een razende solo uit, de drummer is zo snel dat je twijfelt of het geen drumcomputer is en de rest van de band heeft moeite niet met het publiek mee te dansen. En Dev Hynes, Blood Orange zelf? Die staat links op het podium en verstopt achter zijn vleugel, de band nog verder op te zwepen door glunderend met zijn bandana te zwaaien.
Een paar uur eerder wordt er in de Melkweg nog keihard gewerkt. Terwijl een hoogwerker nog wat door de lege zaal rijdt, staat de band meer te repeteren dan te soundchecken. Er wordt ingezoomd op details. Als Hynes tijdens het spelen merkt dat het wel goed zit, legt hij het stil en begint band aan het volgende nummer. Net als lijkt dat ‘Saint’ helemaal goed gaat, loopt ‘ie naar de toetsenist. Dat outro van amper twintig seconden. Dat moet nog een paar keer opnieuw. ‘Sorry, maar ik heb de melodie al vijf jaar in mijn hoofd. Het moet precies zó.’
Het is veelzeggend voor Hynes' manier van werken. Zijn albums neemt hij voor een groot deel in zijn eentje op. Ook al worden bijna alle instrumenten vanavond door andere muzikanten gespeeld, op zijn albums doet-ie ze bijna allemaal zelf. Je zou denken dat iemand die zo veel zelf inspeelt op zijn albums, moeite heeft met het overdragen naar andere muzikanten. Het herhalen van het ‘Saint’-outro bij de soundcheck leek er een goed voorbeeld van. Hynes schiet zelf in lach als het er iets later in zijn kleedkamer over gaat. ‘Wacht, nee, nee nee. Haha!’ Ondertussen worstelt hij met zijn trui. Leren vest uit. Trui uit, toch niet uit. En uiteindelijk een arm en schouder onder de trui uit. ‘Ik vertelde mijn toetsenist dat ik het nummer in de tijd van Cupid Deluxe (het tweede Blood Orange album, uit 2014 red.) schreef. Maar het staat pas op het nieuwe album, omdat de melodie zo tricky voor me is. Ik heb een miljoen versies opgenomen sindsdien. Het is zo moeilijk voor me, dat ik hem moet blijven oefenen. Dat wilde ik daarstraks dus ook.’
Het beeld van de repetitie staat bijna haaks op hoe zijn Negro Swan klinkt. Op zijn laatste Blood Orange album klinkt Hynes losser dan ooit. Zijn muziek zit altijd al vol met verwijzingen naar luchtige 80's r&b, maar nu laat hij het echt ademen. Luister eens naar het outro van ‘Hope’ en laat je niet afleiden door het prachtige monoloog over liefde en twijfel dat Diddy op eigen initiatief opstuurde en zo op het album belandde. Als bedje daaronder gebeurt iets wat minstens zo mooi is: na de broeierige r&b ervoor klinkt opeens alleen nog een jazzy piano, met melodieën die over elkaar buitelen, bij elkaar komen, uit elkaar brokkelen en zich moeiteloos om de flarden zang heen wikkelen. Alsof Hynes wat afwezig, half achterover achter de piano zat en reageerde op zijn eigen opnames. ’Menselijk’ noemt hij het zelf, om lachend toe te voegen dat dat eigenlijk zo cheesy is dat je het ook wel ‘levendig’ mag noemen. Het album zit vol dat soort momenten waar het klinkt alsof het ter plekke pas ontstaat