Daarmee raken we misschien wel aan de kern van zijn werk, denkt Paul. ‘Allereerst zie ik mezelf als fan van beroep. Ik vind mezelf een hele goede dj – misschien wel de allerbeste dj, boem! – maar wel máár een dj. Ik heb olympisch zilver, maar geen goud. Neem bijvoorbeeld de nieuwe Fatima Yamaha. Het is zo’n vet besef dat dit dé plaat is die je de komende maanden gaat horen. Dan besef ik: ik ben een soort dienaar van de popmuziek, ik ben me heel bewust dat iemand iets fantastisch heeft gemaakt, en ik ben in de gelegenheid om dat naar het publiek te brengen. Ik probeer de ware helden te faciliteren. Ik vind het zo’n zonde dat er bij dj-sets vaak alleen hormonen worden aangesproken, het is alleen maar knallen en pieken. Bij een goed optreden heb je ook momenten van bezinning of rust, misschien wel verdriet, als dj wil ik ook dat hele pallet aan emoties aanspreken.'
Hij valt even stil. ‘Nou ja, misschien was muziek voor mij aanvankelijk vooral escapisme.’ Wanneer ik naar zijn ouders vraag, begint Paul over zijn jeugd te vertellen. Zijn vader was het hoofd van een lagere school, zijn moeder was de oudste van een oorlogsgezin van negen kinderen, die van jongs af aan voor iedereen moest zorgen. Paul was een nakomertje: zijn broers en zus zijn veel ouder. ‘Mijn vader was een zwaar-neurotische en agressieve man. Daar hebben vooral mijn broers, zus en moeder mee te maken gehad, en ik alleen de eerste drie jaar van mijn leven. Toen is mijn vader met veel bombarie uit huis gezet.'
En jij was vier, dus je was je er wel quasi-bewust van, maar snapte er tegelijkertijd geen fuck van.
‘Precies. Mijn broers en zus hebben heel duidelijk traumatische herinneringen. Zij hadden hele concrete spoken, ik had meer abstracte vijanden. Ik heb echt last gehad van allerlei dwanggedachten en smetvrees, hele onzekere toestanden. Mijn eerste levensjaren waren superonzeker, en dat zijn juist de jaren van hechting.’
Kon je moeder er wel voor je zijn?
‘Niet echt, ze was wel lief in de zin van “koekjes bakken”, maar er werd nooit over gepraat. Ik zat altijd op mijn kamer muziek te luisteren, al sinds de lagere school. Ook wel weer mooi. Dan was het half 6: “PAAAAAAAAAAUL!” Huh… “PAUHAULLLLL!” Muziek wat zachter. “ETEN, PAUL!” Ik hoefde nooit iets in huis te doen, dus zei met m’n mond vol “dankjewel, mam” en rende weer naar m’n kamer om de muziek aan te zetten. Om 11 uur: “PAULLLL! WE WILLEN SLAPEN!” Hahaha… Het leven heb ik zelf een beetje moeten uitzoeken, de muziek kreeg ik mee van mijn oudere broers en zus. Dat was een zegen. Er was een korte periode dat mijn vader het huis uit was, en mijn moeder… die had geen kracht meer over. In mijn beleving runden mijn broers en zus de tent zo’n twee jaar. Ze hadden het biljart in de woontafel gezet, muziek stond constant keihard aan, er waren altijd vrienden over de vloer en er hing permanent een grote walm van rook. Ik was vijf jaar oud, dus dan heb je het over ’80, de tijd van Lou Reed en de Talking Heads. Heel gek: in de clichématige psychologische zin was het gedoe met mijn vader natuurlijk veel heftiger voor me, maar ik vond het erger dat mijn broers en zus het huis uit gingen. Dat was echt janken, thuis werd het van een jeugdhonk een bejaardentehuis. Vervolgens verhuisde ik met mijn moeder en haar nieuwe vriend – de buurman – naar Maastricht. En dan ook Maastricht, godverdomme!’
Kon je daar niet aarden?
‘Nee, helemaal niet. Over xenofobie en Limburgers gesproken: ik was voor iedereen die kut-Hollender. Dat versterkte me nog meer in het zoeken van een eigen identiteit in de piepkleine microkosmos die je kamer heet, met muziek. Ik had wel een paar vrienden, dat waren dan de paar jochies die ook een plaat van Doe Maar hadden. Ik zei toen al: “Nou, dan moet je ook eens naar The Police luisteren.”’ Paul schaterlacht. ‘En op het moment dat iedereen ging neuken, joyriden of zuipen lag ik alweer thuis met kaarsjes en Neil Young op naar het plafond te staren. Muziek heeft me echt mijn zelfvertrouwen, mijn eerste vriendinnetjes en al het andere gebracht. Het was mijn uitvlucht, en zo heb ik plezier in het leven hervonden.’
Sorry als ik nu klef klink, maar mooi dat muziek zo’n steun kan bieden.
‘Jazeker. Dat is ook het mooie van ouder worden: vroeger had ik nog wel last van zelfmedelijden. “Waarom overkomt dit mij nou?!” Nu zie ik dat alles me heeft gebracht naar waar ik nu ben. Die onverstoorbare drive om elke keer weer beter te zijn dan je vorige wedstrijd, en dat nóg mooiere plaatje te vinden, ik denk dat ik die anders niet had gehad. Ik voel ook een soort dankbaarheid. Om de cirkel rond te maken: toen de lieve vriend van mijn moeder was overleden, leek het erop dat mijn moeder een definitieve klap heeft gekregen. Ze werd in eerste instantie opgenomen in de gesloten afdeling van een ziekenhuis, het waren echt One Flew Over The Cuckoo’s Nest-taferelen. Nu gaat het gelukkig beter, ze is ondergebracht in een goed zorghuis en ik heb met mijn broers en zus de zorgrol helemaal op me genomen. Ik vind nu de rust in de zorg voor haar, en andersom. Dat vind ik heel mooi om te merken. Ik heb er vrede mee. Ook mijn vader zie ik een keer per jaar, op zijn verjaardag, anderhalf uurtje. Meer kan niet, dan krijgt hij teveel prikkels.'