In het deze week verschenen VOS beschrijft Leon Verdonschot het leven van Luc De Vos, de in 2014 plots overleden zanger van Gorki. Groot in Vlaanderen, cult in Nederland. De band nam wel één album op in Nederland: Ik Ben Aanwezig (1998), waarop De Vos een duet zingt met zijn grote held Tom Barman. Een exclusief fragment uit VOS over de totstandkoming van dat album.

In 2000 stond Luc De Vos op de top van de wereld. En op het podium van Rock Werchter, maar dat kwam eigenlijk op hetzelfde neer.

Hij kwam al jaren op dit festival als bezoeker, en nu stond hij er eindelijk zelf met zijn band, aangekondigd door Luc Janssen als: ‘De bastaardzoon van God; Jesus Christ Superstar uit Wippelgem en zijn bende: Gorki!’ De Marquee-tent was bomvol, al ver voor aanvang, en zong niet alleen openingsnummer ‘Anja’ mee en ‘Mia’ natuurlijk, maar alle tien de nummers die de band in het uur wist te proppen. De bandleden, de platenmaatschappij: iedereen was euforisch na het optreden. Sandra stond in de tent en barstte in huilen uit toen ze haar man zo intens blij op dat podium zag staan. Lachend: ‘Ik was wel zwanger op dat moment, dus misschien was dat een verzachtende omstandigheid. Maar van dat uur op Werchter heeft Luc genoeg energie gekregen voor de hele zomer, en voor een nieuwe plaat.’

Het was ook het jaar waarin hij een contract bij een uitgever kreeg, en niet zomaar een, maar bij het Nederlandse Atlas, gezeteld in de grachtengordel van Amsterdam. In datzelfde Nederland was dat jaar een volledige uitzending van het hoog aangeschreven VPRO-muziekprogramma Lola da Musica aan hem gewijd.

Hij verwachtte zijn eerste kind. Met Sandra uiteraard, inmiddels zijn vrouw, na een bruiloft op 30 oktober 1998, aangekondigd als het huwelijk van ‘Jongeheer Luc De Vos’ met ‘Mejuffer Sandra Heylen’. Een plechtigheid in Wippelgem en een feest in de Vooruit met 250 genodigden, en volgens Lucs broer Erik wel 500 kilo friet en 500 kilo stoverij. En dat in aanwezigheid van hun moeder, die een traantje had weggepinkt. En die een kammetje bij zich had gestoken om even Lucs haren te kammen. Op zijn eigen bruiloft mocht hij er voor één keer wel netjes bij lopen.

En 2000 was het jaar waarin hij definitief werd ontdekt als televisiepersoonlijkheid. Lucs bijdragen aan het VRT-programma Aan tafel waren populair. Nadat hij aan tafel als studiogast naast fotomodel Véronique De Kock zat, een poster van haar in badpak kreeg te zien met de vraag wat hij ervan vond en antwoordde dat hij er een ‘enorme erectie’ van kreeg, mocht hij als een razende reporter in de rubriek ‘De Vos en zijn Passie’ naar onder meer de Night of the Proms. Hij introduceerde zichzelf bij buitenlanders altijd als een ster uit België. Hadden die artiesten enige zelfspot, zoals Meat Loaf, dan was het vermakelijk om te zien hoe dat mannetje uit België uitlegde dat ‘Paradise by the Dashboard Light’ te langzaam was, en Meat Loaf voordeed hoe het had moeten klinken. Of hoe Luc in het geval van Victoria Beckham haar complimenteerde met het feit dat ze er in het echt beter uitzag dan op televisie, om daaraan toe te voegen: ‘Maar helaas is dit tv.’

Had een artiest die zelfspot níét, zoals Marco Borsato, dan was het even vermakelijk om te zien hoe die met enige verbijstering keek naar Luc die hem zijn eigen hit voorspeelde zoals het had moeten klinken: als een punknummer.

Als érgens duidelijk werd dat Luc overal mee wegkwam, was het in dit programma. Aan David Bowie stelde hij zich voor als ‘zelf ook een beroemde rockster’, waarop die lachend antwoordde: ‘Ik heb met je te doen.’ Antwerpen introduceerde hij standaard als ‘stad van verderf’.

Hoe Luc Victoria Beckham complimenteerde met het feit dat ze er in het echt beter uitzag dan op televisie, om daaraan toe te voegen: ‘Maar helaas is dit tv.’

Eigenlijk deed hij waar hij in excelleerde: Luc De Vos zijn. Onmiddellijk ruimte opeisen en die tegelijk afbakenen door zichzelf neer te zetten als een uitvergrote versie van zichzelf. Hij stelde soms vragen die bloedserieus waren, maar door Luc werden gesteld in zulke vervreemdende omstandigheden of aan zulke niet voor de hand liggende mensen, dat ze opeens hilarisch werden.

Weinig andere mensen zouden dat kunnen, aan een man die in een berenpak kinderen in een winkelcentrum moet vermaken, vragen: ‘Meneer, wat is voor u de kern der dingen?’ Of aan de burgemeester van Kortrijk, vlak voor een optreden van K3 op het grote plein van zijn gemeente: ‘Iedereen is gelukkig. Ik wou dat ik zelf ook soms gelukkig was. En u?’ Wat altijd hielp was zijn lach. De lach van Luc was de lach van de ontwapening. De lach van een jongetje dat zojuist iets had gezegd dat hij eigenlijk niet durfde. Nooit triomfantelijk na een slimme opmerking, altijd met een guitigheid die weinig mannen na hun kinderjaren nog weten te behouden. Zijn verstrooidheid, het soms ronduit stamelende zoeken naar woorden, hoe gecultiveerd en aangezet ook, bleek innemend.

Luc, die zichzelf ooit omschreef als ‘kleine zelfstandige binnen het amusementsgebeuren die een dagelijks gevecht levert om het hoofd boven water te houden’, hield het hoofd ver boven water. Gorki had binnen enkele jaren dan ook twee uitstekende albums achter elkaar gemaakt: Ik ben aanwezig en Eindelijk vakantie!. Dat eerste album was geproduceerd door de Nederlander Attie Bauw, met wie Luc en Noelle eerst waren gaan eten in Gent, in aanwezigheid van een afvaardiging van Gorki’s nieuwe platenmaatschappij Columbia en Bauws vrouw Mary. Luc kwam naast haar zitten, tot haar verbazing. Alle artiesten die ze ooit had ontmoet, gingen altijd bij haar man, de producer, of bij hun platenbaas zitten. Het was een restaurant waar Luc duidelijk vaker was geweest en waar hij graag kwam. Hij raadde haar een gerecht met garnalen aan, dat was hier de specialiteit. Mary: ‘Dus ik bestel dat, en hij bestelt vervolgens tot mijn verbazing iets anders. De gerechten worden geserveerd, hij leunt voorover en begint met zijn vork in mijn bord te prikken en zegt: “Dit is zó lekker!” Ik vroeg waarom hij dan zelf iets anders had besteld. Hij zei: “Dit vind ik óók zo lekker.”’

Luc zei tegen Attie Bauw dat hij een hárde plaat wilde maken. Bauw ging kijken naar een optreden van Gorki, en had er gemengde gevoelens over. ‘Goede, lekker sloppy liveband, maar Lucs teksten gingen behoorlijk verloren in die geluidsmuur.’ Attie stelde voor dat hij Luc en zijn teksten, die hem soms deden denken aan de verhalen van Carmiggelt, centraal zou stellen, en zijn opnamemethode daaromheen zou organiseren.

Bovendien waren Luc en Attie allebei danig onder de indruk van het zojuist verschenen nieuwe album van Radiohead, OK Computer. Dat was tot stand gekomen op een manier die Attie ook voor ogen stond: niet met de hele band op hetzelfde moment in één ruimte, maar laagje voor laagje het album opbouwen. Bassist Erik kon gewoon thuis in zijn eigen studio de baspartijen inspelen, met drummer Steven ging hij in Wisseloord zitten, waar hij hem liet improviseren op door Attie in stukken geknipte demo’s. Kortom: Ik ben aanwezig werd verre van een groepsalbum, het was Attie Bauws interpretatie van het werk van Luc De Vos. ‘Het gaat om the big picture, en die wordt vaak uit het oog verloren als een hele band zich ermee bemoeit en iedereen bij zijn eigen partij wil dat de schuif omhooggaat.’

Het enige bandlid dat er verder nog een grote invloed op had, was toetsenist Luc Heyvaerts. Die verbleef net als Luc een tijd in Amsterdam, waar Attie in het chique Zuid thuis zijn studio had. De komst van Heyvaerts leidde tot algehele vreugde, en niet alleen vanwege zijn muzikale bijdrage. Bauw: ‘Ongelooflijk, hoe goed die jongen kon koken. Het was alsof we een paar weken een sterrenkok in huis hadden.’

Over Luc de Vos:
Dat Gentenaar Luc de Vos (1962) een bekende Vlaming was, is een understatement. Hij was als schrijver, zanger, columnist en tv-persoonlijkheid zo iemand die diep in het collectieve geheugen van de Belgen gegrift was. De band werd opgericht in 1989 en beleefde zijn hoogtijdagen in de jaren negentig. Single 'Mia' groeide uit tot net zo'n grote Vlaamse klassieker als de Muur van Geraardsbergen. Op 29 november 2014 overleed Luc de Vos zeer onverwachts.

Over de auteur:
Leon Verdonschot maakte begin deze eeuw naam met zijn kleurrijke rock 'n roll reportages in Nieuwe Revu, waarbij het hem niet uitmaakte of zijn onderwerp nu Elle Bandita of Jacques Herb heette, als er maar wat te beleven was. Hij werd bekroond met de Pop Media Prijs, en schreef daarna onder andere een roman over zijn muzikale vriendschap met Denvis. 

Kreeft van de Albert Cuypmarkt, steak precies zoals Lucs moeder hem maakte. Want allemaal lief bedoeld, dat eten van Mary, maar de Gorki’s hadden zeer specifieke opvattingen over eten en hoe dat bereid moest worden en smaken. Niemand kon dat zo goed maken als zij zelf. Al helemaal geen inwoners van het culinaire derdewereldland Holland, waar ze het zelfs presteerden om frieten in de oven te bereiden. Dat gebeurde maar één keer, en toen vroeg Luc aan Heyvaerts, die vaak op en neer moest naar Vlaanderen omdat hij ook nog lesgaf, of die even langs zijn huis wilde rijden om de friteuse op te halen, zodat ze frieten konden maken die ook werkelijk smaakten als frieten.

Heel wederkerig waren de culinaire lessen niet, al kregen de beide Lucs wel iets te eten dat ze nog nooit hadden gehad: sushi. Toen Mary had aangekondigd dat ze die ging halen, keek Luc met grote ogen naar Heyvaerts. Dat was toch geen mááltijd? Dat was een dessert. ‘Néé,’ zei Heyvaerts lachend toen Mary de kamer uit was. ‘Súshi, niet soesjes.’

Luc zat veel bij Mary in de keuken tijdens de momenten waarop Attie Bauw in de bijna primitieve versie van het audiomontageprogramma Pro Tools alle zanglijnen en instrumenten knipte en plakte. ‘Hij liet Attie zijn ding doen. Die apparatuur waar Attie mee werkte: daar had hij ook allemaal geen verstand van, zei hij. Iedere ochtend las hij De Morgen. Hij las sowieso enorm veel. Hij vertelde weleens dat hij heimwee had. Iedere avond wilde hij Upstairs Downstairs kijken op TV10 Gold, en zette hij onze stoelen op dezelfde manier neer voor de televisie. Hij had veel vaste rituelen: hetzelfde programma op dezelfde stoel op dezelfde plek in de keuken.’

’s Avonds liep hij terug naar zijn hotel, via Café Welling, waar hij soms iets dronk en soms iets meer.

Luc sliep in een hotel gerund door een Japans koppel, vlak bij het Concertgebouw. Als Heyvaerts ook in de studio was, deelden ze een kamer. ‘Mary had kennelijk tegen die Japanners gezegd dat wij op tijd op moesten. Dus de eerste ochtend werden we wakker gebeld: de wake-upcall. Luc vroeg hoe laat het was. Negen uur! We moesten pas om tien uur bij Attie zijn, dus halftien was vroeg genoeg. Om kwart over negen belden ze weer. In het allerplatste Wippelgems zei Luc dat ze ons gerust moesten laten. We stonden op en vertrokken dan meteen naar Attie, maar ook dat bleek niet de bedoeling. Begon die Japanse weer: “No, you eat breakfast!” Die cafés daar in Amsterdam gingen al heel vroeg dicht, om twaalf uur of zo. Dus wilden wij nog een uurtje tv-kijken op onze kamer. Luc ging naar beneden om een tv op onze kamer te vragen. Weer discussie: “No, you go to sleep, you work tomorrow.” Mannekes mannekes, zót werden we daar.’

Ik heb een keer een maand of drie in Amsterdam gezeten om een plaat op te nemen, en ik was op den duur helemaal zot geraasd. Om het kwartier kwamen ze vragen of ik nog een koekje of een kopje thee lustte en of ik niet eenzaam was. En ik ben sowieso niet zulk een thee-en-koekjesmens. Jongens, hoe verheugd ik niet was toen ik na die drie bittere maanden opnieuw naar huis mocht, want moeder had visjes gebakken en de schuimende bierpul stond reeds klaar.

(Uit: ‘Oranje Boven’, opgenomen in Het werk van de duivel)

Wat Bauw voor ogen stond was een filmisch album, met een bijna kafkaiaanse sfeer. ‘Ik vond met name live zijn teksten en sfeer niet helemaal passen bij wat de band deed. Nuances gingen vaak verloren, terwijl ik die juist wilde benadrukken. Ik wilde ruimte laten, soms een streep onder een woord zetten, delen van teksten uitvergroten.’

Niemand kon dat zo goed maken als zij zelf. Al helemaal geen inwoners van het culinaire derdewereldland Holland, waar ze het zelfs presteerden om frieten in de oven te bereiden.

Een tekst als ‘Wij slapen aan de lopende band’, over de werknemers van een fabriek in opblaaspoppen die het moeilijk heeft omdat mensen tegenwoordig behoefte hebben aan vrouwen van vlees en bloed, die moest zich volgens Bauw laten beluisteren als een vervreemdende sciencefictionfilm. Het zou een zeer avontuurlijke plaat worden, hield hij Luc voor, een soms onheilspellend en bij vlagen ronduit ontoegankelijk decor bij zijn woorden. Tot grote vreugde van Bauw ondersteunde Luc zijn zoektocht naar zo vervreemdend mogelijke geluiden op zijn gitaar, naar het abstract en ronduit onherkenbaar maken van instrumenten. ‘We gingen op avontuur en Luc ging er volledig in mee. Hij zat me alleen maar aan te moedigen. Er waren geen grenzen, alles mocht ik uitproberen, ik mocht me volledig uitleven. Ik bewonder hem nog steeds voor het feit dat hij dat aandurfde. Ook omdat ik die mate van avontuur daarna nooit meer heb teruggehoord bij Gorki. Omdat hij niet op deze weg is doorgegaan, weet ik niet of het hem uiteindelijk is bevallen. Misschien was die zucht naar avontuur een fase waar hij alleen in die tijd in zat.’ Dat Luc de neiging had wat monotoon te zingen, deerde niet: rond die stem bouwde Attie Bauw vele muzikale variaties. ‘Ik nam dat voor lief. Het laatste wat ik wilde was dat zijn performance zou lijden onder een angst om op een bepaalde manier te zingen.’ ‘Punk is dood’ was een pianonummer, maar een kaal pianonummer paste niet op dit album. Dus vroeg Bauw aan Heyvaerts een hoofdmelodie op een mellotron te bedenken. Zo’n uitgesproken afkeer als Luc sinds het debuutalbum van de Hammond had, zo’n liefde ontwikkelde hij bij Attie Bauw voor de mellotron. Wat Luc Heyvaerts de jaren erna ook verzon aan melodieën voor nummers: als hij ze speelde op de mellotron, wist hij dat Luc al bijna automatisch verkocht was.

Ik ben aanwezig werd de spannendste plaat van Gorki, een sferisch meesterwerk, dat van de stemmige opener ‘Aan de rand van de beschaving’ (Heyvaerts: ‘Amerikanen en Engelsen heb- ben de neiging te openen met de beste single, maar Luc stond op dit openingsnummer’) tot het afsluitende titelnummer hetzelfde donkere, surrealistische geluid vasthoudt. Dat titelnummer was het dertiende, maar Luc wilde geen album met dertien nummers erop. Attie dacht even dat hij een grapje maakte, tot ook hij erachter kwam dat geloof en bijgeloof niet tot de onderwerpen behoorden waar Luc ironisch over was. Dus had de plaat in werkelijkheid maar 13 nummers, maar volgens de hoes 14: het verstrengelde mannetje op de hoes van het album was nummer 14. Er stonden subtiele boodschappen op: de titel ‘Mijn dierbare vijand’, waarvan het akkoordenschema enorm dicht tegen ‘Lieve kleine piranha’ aan leunt, had Luc bedacht met zijn voormalige platenbaas Firmin Michiels in het achterhoofd. Bij ‘Een blinde brombeer’ was dat toenmalig premier Jean-Luc Dehaene.

Hoogtepunt van de opnamen was voor Luc het moment dat Tom Barman langskwam. De grote Tom Barman, uit het grootstedelijke Antwerpen, van het geniale dEUS. Bauw: ‘Dagen van tevoren had hij het er al over hoe bijzonder het was dat Barman kwam. Toen hij er uiteindelijk was, bleek die waardering wederzijds: ik zag dat Barman oog had voor de kwaliteiten van Luc.’ Sandra: ‘Voor Tom Barman had hij meer dan gewoon veel respect; hij keek ronduit tegen hem op. Hij was alles wat Luc had willen zijn en had alles wat Luc had willen hebben. Tom Barman was haast Lucs nieuwe Freddie Mercury.’

Samen sleutelden ze nog aan de tekst van het titelnummer, en toen zong Tom Barman voor het eerst in zijn leven in het Nederlands: de deels door hemzelf geschreven tekst van ‘Ik ben aanwezig’, een prachtig kabbelend, dromerig nummer, met een terugkerende vervormde xylofoon die klonk als regendruppels in een meer. Tom Barman speelde ook gitaar, maar één snaar brak, zodat er in de credits sprake was van een door Barman bespeeld ‘11-string’. Luc Heyvaerts: ‘Ik hoorde de dag erna het resultaat en was helemaal van de kaart, zo goed vond ik het.’

Knack noemde het de beste cd van Gorki tot nu toe. De recensie in Humo daarentegen was ronduit denigrerend, en werd uitgerekend nu door extreem veel mensen gelezen: hij stond in het extra grote drieduizendste nummer. Het blad vond de single ‘Wie zal er voor de kinderen zorgen’ ‘briljant’ en ‘de beste Gorki sinds “Mia”’. Maar de cd niet: ‘Iemand heeft deze plaat “breed” geproduceerd op z’n OK-computers: het moet zo’n gast van veertig met een staartje zijn die aan de toog zegt dat Daft Punk en Mo Wax-triphop zo simpel is gemaakt dat hij dat ook kan. Hij heeft zijn weinig overtuigende bewijzen nu in de winkel liggen in de vorm van zijn bloedeigen OK-typmachien. Proficiat!’

De grap was dat die gemakkelijke vergelijking al op de plaat zelf stond. Letterlijk. In ‘Vaarwel lieveling’ zit een valse noot, waarna Luc in de rechterspeaker zegt: ‘OK Computer.’ Luc Heyvaerts vond de recensie pijnlijk: ‘Het was wel degelijk een inventieve plaat. Inventief op zijn Gorki’s. Sowieso klinken onze platen altijd anders, op Lucs stem na. Luc klinkt altijd hetzelfde, maar het is dan ook op alle platen dezelfde zanger. In die Humo-recensie stond ook een opmerking over de teksten, die weer over dat jongetje van zestien gingen. Dat klopte. Het was dan ook het spook dat in zijn kop zat. “Ooit was ik een soldaat” is heel grappig, maar ook intens droevig: de hele week overleven op peperkoek, en dan maar hopen dat je moeder op vrijdag kip heeft gebakken. Hij vertelde niet veel over die diensttijd, maar het kwam altijd terug in details. Luc kon er bijvoorbeeld niet tegen als het ergens te koud was. “Te warm bestaat niet,” zei hij dan, en dan ging de verwarming helemaal open. Daar ging “In de sneeuw stond ik op wacht, ik dacht aan de kantine” over. Als je in de winter bij Luc thuis kwam, was het daar vijfentwintig graden. In iedere kleedkamer liep hij meteen naar de verwarming, al stond die al aan. Zoals dat eeuwige gedoe van hem over lekker eten natuurlijk een reactie op het internaat was, in die tijd echt de vergeetput van Vlaanderen. En ook dat werd later een tekst: “Donkere stille gangen”.’ Precies daarom irriteerde de kritiek dat hij zich herhaalde Heyvaerts zo: ‘Luc zong over wat relevant voor hem was. En dit bleef zijn hele leven relevant. Zijn teksten waren zijn verwerkingsproces, ik denk alleen dat hij veel gebeurtenissen nooit heeft verwerkt. Dus bleef hij erover schrijven.’