Opeens was hij er. Vier jaar geleden, in de credits van Kanye Wests Yeezus. Wie schouderdiep in de experimentele elektronica zit, had Arca al een jaar eerder kunnen kennen. Drie EP’s bracht hij in 2012 uit, niemand wist nog echt wie hij was, maar zijn naam ging in bepaalde kringen meteen rond. De jonge Venezolaanse producer wist op een gekke manier hiphop beats en experimentele elektronica compleet vanzelfsprekend samen te laten gaan. Gek, omdat het al veel vaker gebeurt, maar zelden op zo’n manier. Er zat een soort overweldigende schoonheid in zijn producties. Ze kunnen een ruimte vullen, terwijl ze tegelijk aanvoelen als geraamtes. Zie daar meteen de reden dat Kanye West hem invloog voor zijn meesterwerk Yeezus. Tussen alle grote namen als Daft Punk, Hudson Mohawke, drukte Arca op vier van de tien tracks zijn stempel.
Weer twee jaar later, in het jaar dat Arca op zijn debuutalbum wegstuurt van hiphop, duikt hij weer op op een groot album. Hij neemt de productie van Björk’s pijnlijke echtscheidingsplaat Vulnicura voor zijn rekening. Je hoort daarop weinig van Arca’s eigen schurende elektronica vol glitches en artefacts die hij op zijn debuut laat horen, maar het wordt weer duidelijk hoe hij overal iets van schoonheid in kan vinden. Hoe groot en negatief de emotie ook is, hoe lelijk de gebruikte geluiden eigenlijk ook zijn. Die samenwerking met Björk blijkt ook bepalend voor zijn nieuwste album: In een interview met Wolfgang Tillmans, vertelt Arca hoe hij naast Björk in de auto zat, mee zat te zingen met iets op de radio, waarna de IJslandse zangeres vroeg of hij nooit overwogen had te zingen op een van zijn albums (deze anekdote wordt overigens significant beter als je Björk achter het stuur voorstelt in een gigantische jurk en een van haar bizarre maskers op en Arca in een van zijn fetish- outfits die hij bij optredens vaak aan heeft).