Metropolis 2005: Drillem drilt ons wakker en The Rogers Sisters spelen broederlijk

Verslag van het VWP-podium

Een gezellige familiedag en rock ‘n’ roll, een combinatie die je eerder op Parkpop zou verwachten dan op Metropolis te Rotterdam. In de VWP-tent laat jong en oud echter ook de benen zwieren. Want het is gratis. Gelukkig dit jaar in deze tent (bijna) geen geijkte gitaarrock, maar verrassingen van duo’s, föhnen met geluidsmodules, drummende zangers en een verdwaalde beatring.

Verslag van het VWP-podium

Gezinnen met suikerspinnen en hotdogs ter hand sjokken door de klei van het Zuiderpark te Rotterdam. Achter hen likken twee honden mayonaise uit een vertrapte patatzak. Het zal vele bezoekers een zorg zijn dat ergens op het terrein een bandje speelt dat morgen een succes zal zijn; voor een grote menigte gaat het om een gezellige (gratis) zondag uit en dat er toevallig ook nog muziek is, is mooi meegenomen. De muziekliefhebbers struikelen over de buggy’s en picknickkleden. En de lokale jeugd in kleermakerszit kijkt meewarig als om klokslag 1 uur de eerste klanken te horen zijn in de VWP tent (Vera, Waterfront, Patronaat). Cereal vormt het muzikale ontbijt van de optredens in de nog lege VWP tent, en daar verslikken we ons direct in. Door de al te olijke presentator wordt deze jonge Haarlemse band gevraagd wat voor een genre men hanteert. ‘Lekker groovende rock,’ antwoordt een van de leden terwijl hij zijn gitaar stemt. De pogingen tot ‘originele, muzikale wendingen’ mislukken en als dan ook nog een gitaarband losschiet, een gitaareffect teveel zoemt en de zanger patent heeft op valse zang, wordt het schoolbandgehalte wel erg hoog. De gelharen en het sportieve zonnebrilletje en de verlegenheid van de zanger maken het compleet. Groovend? Liever zou ik het een oefenende band noemen. Maar laat de deur van de oefenruimte de volgende keer maar dicht. Door naar The Monroes, die rond tweeën aanvangen. De Groningers maken garagerock van een tam soort en zangeres Josje heeft een beetje het zelfde probleem als de vorige band: ze ontbeert een smoel. Vals zingen mag altijd, als je het maar met overgave doet of de indruk wekt dat het je geen reet kan schelen. Maar zodra verlegenheid of een ongemakkelijk gevoel om de hoek komt kijken, wordt het gênant. Dat is bij zangeres Josje zeker bij aanvang het geval. De bassist maalt er niet om en beukt in zijn rockabilly outfit flink op de snaren, maar gevaarlijk of indrukwekkend willen The Monroes niet worden. Gewoon leuk voor de braderie. Hoe anders dan het gevleugelde amateurisme van de eerste twee bands is de aanpak van het Rotterdamse duo Drillem. Al bekruipt bij het eerste nummer een gevoel van enig medelijden als de projecties op het witte doek niet goed uitkomen en een effectenapparaat van zangeres La Kidda niet werkt: het tweetal blijft enthousiast en wuift met de juiste professionele attitude dat soort manco’s weg. Na het eerste ingetogen nummer beukt en slijpt Drillem voort en komt men uit alle hoeken van het Zuiderpark kijken waar die maniakale beats vandaan komen. Muzikant Jillem mept op drumpads, La Kidda hanteert een föhn met een effectenmodule of gebruikt de basgitaar als mitrailleur en bespeelt het publiek: Rock ‘n’ roll met electronica en de enige geloofwaardige Nederlandse act in de VWP tent. En de hele familie danst mee. Na de energieke set van Drillem is het de beurt aan Black Mountain. Enkele jonge kids in het publiek met beugel en metalshirt weten niet zo goed wat ze aan moeten met het Canadese vijftal Black Mountain, dat qua uiterlijk meer doet denken aan een groep studenten van de sociale academie dan leden van een rockband. Strak gespeelde psychedelica met orgels en een op het eerste oog verveelde zangeres (Amber Webber) met beatring. Als verschijning op het podium is ze oersaai, maar ze zingt loepzuiver en wisselt zo de bebaarde zanger/gitarist Stephen McBean af, van wie we nooit de ogen zullen zien. Hoog 60’s en 70’s gehalte, maar zeer gedreven en strak gespeeld. Het tijdschema van de dag komt enigszins in het geding, waardoor de volgende band, The Ponys, later dan gepland het podium bestijgt. The Ponys uit Amerika is weer zo’n voorbeeld van een band waarvan je eerder zou verwachten dat ze uit het Verenigd Koninkrijk komen. Dat klinkt als een open deur, maar dat is de muziek stiekem ook een beetje. De zang van Jered Gummere doet denken aan Kevin Rowland van Dexy’s Midnight Runners of The Cure’s Robert Smith. De band speelt absoluut strak, energiek en melodieus – maar als je zelfs een Joy Division baslijntje (van ‘Love Will Tear Us Apart’) in een van je songs integreert, ligt het jaren ’80 epigonisme een beetje voor de hand. La maakt dat voor een goed optreden niet veel uit. De bassiste die af en toe ook een riedeltje zingt, oogt gemener en overtuigender dan haar collega, die af en toe wel heel erg introvert zijn ding doet. Maar hij doet het tenminste met overgave, en als je daar je knellende kruisloze leren broek en haarverf thuis laat omdat je niet een dergelijke frontman bent, dan is dat best. The Rogers Sisters hebben wat dat betreft een hoger gehalte vuil, spanning en sex. Op drums de ideale kleindochter van Moe Tucker, op bas en zang het beste wat de etnische cocktailcultuur van New York sinds tijden heeft voortgebracht: Miyuki Furtado, die zijn fuzz bas beroert alsof hij in brand staat en tot slot zangeres Laura Rogers. Er moet een mengsel van rozenwater en zure regen door haar aderen stromen. Dit trio vult elkaar perfect aan. Drumster Jennifer houdt het ritme solide, Laura zorgt voor het gebroken hart en Miyuki is de losgeslagen vleeshond annex vechtkunstenaar. Die voortdurende flanger op Laura’s gitaar en het lome beukwerk aan het slot werken als een mantra en doet denken aan Venus in Furs van The Velvet Underground. Van vies naar ranzig en hysterisch uit Toronto: Death From Above 1979. Duo met een drummer/zanger die zo strak en snel is alsof hij rectaal wordt aangestuurd door een sequencer. Zijn compagnon bespeelt af en toe een overstuurde bas met ontstoken snaren, en af en toe een Korg synthesizer die elektronische loops uitbraakt. De show van dit sloophamertweetal werkt omdat het geen brei wordt, maar constant een beat bewaart en een zuigende basismelodie. Als zanger / drummer Sebastien Grainger dan in ontbloot bovenlijf het publiek induikt en zelfs iemand inspireert om op een onbewaakt ogenblik te gaan crowdsurfen, dan is dat een goed teken. De plaat ‘You’re A Woman, I’m A Machine’ moet je niet gezellig opzetten bij een goed glas wijn en een stuk kaas. Maar een buitenzinnige bashing party met veel metaal, zweet en bier en gefrituurde trommelvliezen, daar valt altijd wat voor te zeggen. Een waardige afsluiter.