Alexander van der Linden draait al zo’n vijftien jaar mee in de ‘scene’. Misschien ken je hem nog als lid van Vladimir, zijn deelname aan In A Cabin With, of de zij-projecten waarmee hij zich door de jaren heen bezig hield. Maar het grootste succes kwam met Novack, het gelauwerde indiecollectief dat een jaar geleden stopte. In 2015 dook hij onder de naam Geysers op in de Popronde, waar hij zich omringde met analoge synthesizers en drumcomputers. Van licht georkestreerde luisterpop, naar liedjes geïnspireerd op het werk van diepteproducers als John Talabot en John Lemke. Best wel een rigoureuze ommezwaai toch? “Ik kan het iedereen aanraden.”

Als je in huize Van der Linden over de drempel stapt, springt hij al snel in het oog. De Roland Juno-60 heeft een prominente plek in de huiskamer, ongeveer halverwege tussen keuken en eettafel. De synthesizer ademt jaren tachtig-nostalgie en is afgewerkt met van dat typerende, gelakte hout. Hij ziet er gloednieuw uit, alsof Alexander er elke avond liefdevol een nat doekje overheen haalt. Gitaren en versterkers vervangt hij langzaam door analoge synthesizers. Het “opsnorren van vage bakjes”, daar zit een deel van de lol in. Getuige ook zijn Instagram-account waar hij korte demo’s van zijn nieuwe speeltjes deelt.

“Dan maak je al vijftien jaar muziek, en kan je je nog zo manoeuvreren dat je nieuwe ervaringen opdoet.” Van der Linden kijkt terug op de Popronde. Hij zag er voor het eerst mensen dansen op zijn producties. In het donker, waar de schaamte verdwijnt. “Ik had nog nooit alleen opgetreden, ook niet met een gitaar op schoot. De muziek had meteen invloed op de fysiek van anderen. Dat voelde goed en daardoor kom je zelf ook sneller los. Ik sta live ingebouwd in een halve cirkel van instrumenten. Het was best spannend.”

Tripjes naar de Veluwe
Want analoge synthesizers waren tot voor kort onbekend terrein voor Van der Linden. De afgelopen jaren flirtte hij binnen de zij-projecten Tonik en Alexander Matin wat met elektronica, maar de meeste aandacht ging uit naar z’n bands. Vorig jaar kocht hij een aantal synthesizers, gooide ze in de achterbak van zijn Volvo en vertrok naar de Veluwe. “Na vijftien jaar in bands spelen wilde ik nu in mijn eentje wat gaan klooien. Dat elektronische kan je niet echt kwijt in een pop/rockband. Eigenlijk begon dit project als een experiment, ik werkte ook niet bewust aan nummers. Maar dat is uiteindelijk wel wat eruit vloeit.”

Na nog een trip naar de Veluwe lagen er twee sfeervolle EP’s. Ze bestaan uit gelaagde, subtiel opgebouwde producties waarover Van der Linden met kopstem zingt. Spacey, zogezegd, want ook de songtitels en teksten verwijzen naar het buitenaardse. Deze week verscheen Makemake, een compilatie van de opbrengst van 2015. Van der Linden: “Het is een mini-albumpje, het verzameldocument van 2015 met ook twee nieuwe tracks.”


“Aah, dit is lekker”
“Kijk ik doe dit lekker voor mezelf. Als ik zin heb in een makkelijke tekst, schrijf ik die. Als ik een niet zo credible solo-lijntje wil droppen, dan doe ik dat. Dit is een grote speeltuin. Daar geniet ik wel van.” Precies dat gevoel van vrijheid zocht Alexander rond de breuk van Novack. “Ik bedoel dit niet negatief, maar we waren er min of meer op uitgekeken. We lopen in de dertig en hadden vast nog een hele mooie plaat kunnen maken. Maar als je daarna stopt, weet je niet of je nog nieuwe dingen oppakt. Na vijftien jaar gitaar spelen is dat geluid me wel bekend. Die synths beheers ik niet helemaal. Ik kan nu heel erg op de verrassing kicken. Dat je van tevoren niet precies weet welk geluid er uit zo’n ding gaat komen. En dan ineens zo van: 'Aaah, dit is lekker!' Dat geeft zo’n boost.”

Analoge Dudes
Tijdens ons gesprek lijkt het soms of Van der Linden dit project afdoet als geklooi. Maar zijn ambities liggen wel degelijk hoog. Hij beaamt het. Niet voor niets haalt hij inspiratie uit het werk van John Talabot en John Lemke, artiesten die bekend zijn om hun diepe producties. “Zij hebben allebei zo’n eigen benadering van elektronische muziek. Het zijn analoge dudes en dat hoor je gewoon. Het is niet perfect geproduceerd, maar klinkt wel heel warm. Ik denk dat ik heel goed snap waarom ze dat zo doen.”

“2015 was een zoektocht”, gaat hij verder. “Ik stelde mezelf vragen. Wat kan ik met dit project? Welke kant wil ik ermee op? Dat jaar gebruikte ik als een soort snelkookpanfase. Ik heb nummers gemaakt en uitgebracht, live gespeeld. Ik combineerde mijn werk als grafisch ontwerper met dit project en ontwierp live-visuals en artwork. Ik beschouw 2016 als een nieuw hoofdstuk, vorig jaar volgde ik puur mijn intuïtie. Ik ga nu een discussie aan over de muziek. Alleen ben ik zelf de enige waarmee ik discussieer. Ik wil Geysers kwalitatief een zwiep omhoog geven. En een album schrijven.”

Hij loopt pratend naar zijn platenkast, trekt er een sobere hoes uit en legt die op tafel. “Howl van Rival Consols, dat vind ik wel een ‘100 procent plaat’. Zo’n album waar je als artiest honderd procent tevreden mee mag zijn. Het werk van iemand als Apparat… Die gast is eng goed gewoon. Ik denk dat je zo’n plaat niet snel met een band maakt. Je doet altijd concessies.”
“Ik ga in 2016 superkritisch zijn en mezelf in het diepe gooien. Als ik straks negentig procent tevreden ben, kom ik niet naar buiten met het resultaat. Ik wil proberen voor eens en voor altijd die plaat te maken die ik altijd wilde maken. Mezelf gewoon zo dik proberen te overtreffen….” Mompelend: “Daar zou ik heel blij van worden.” Na een korte stilte: “En dat is dan alleen naar mijn eigen maatstaven. Niet naar die van een ander.”