De eerste keer is altijd onwennig. Dat geldt voor vanalles, ook voor Vredenburg Leidsche Rijn. Dat ligt niet in Utrecht. Hooguit de provincie. Utrechters moeten immers de westgrens over, het Amsterdams Rijnkanaal en de Ouwe Degberts achter zich latend, om vervolgens (de fietsers dan) langs een stel greppels (wij dan) en slingerende fietspaden cascaderend steil naar beneden te storten. Onderaan de bult is het blok. Voor het blok eerst een kordon geeljasjes, dan een kordon rokers, overwegend in zwart. Dan een muur met matglazen panelen deuren die opengaan, daarna een glimlachende blonde dame in een neutraal zwart pakje. Onwennig kijken we een zaal vol onwennig kijkende mensen in. De meubels zijn mooi. Iemand speelt Philip Glass. Dat gaat heel erg goed.
We gaan links. Het is warm, maar we staan in een tent, met witlinnen welfdak. Wie het gezellig vindt in een partytent ziet hier de charme zeker van in. En anders is er altijd nog een podium. Colin Benders, die woensdag pal achter Jolings onverklaarbare goud een zilveren Harp mocht opstrijken, zet vanavond naar beproefd concept een veelkoppig beest op podium: het Beukorkest. Dit is geheel in stijl met Cross-linx, dat over genres heendenkend een kleine maar aangename programmering tevoorschijn tovert. Niet gewaagd, wel prettig en verrassend. Het podium is bont bekleed met een menigte mensen. Dit meerkoppig monster heeft een bezweet voorhoofd. Het publiek ook; het staat opgehitst vooraan, tegen het podium aan gedrukt. Maar zo gauw het afgelopen is, lijkt men een beetje aangeslagen. Misschien is de gemiddelde publieksleeftijd van achtentwintig jaar aan de oude kant om een feestje te bouwen, of is het de onwennigheid van niet in je vertrouwde binnenstad uitgaan. De sfeer is enigszins vergelijkbaar met het lauwige gevoel nadat iemand een aardige lezing heeft gegeven.
We schuifelen achter de grootste bewegende groep aan, richting een grote zaal. De stoelen zijn mooi rood en breed, de hal doet aan het Omniversum denken. De mensen in de zaal beginnen een beetje op te leven. Net stonden we in een tent, dit heeft toch meer allooi. En wellicht dat de grote trekker van de avond stiekem toch de Tindersticks is, die zoetgevooisde zachte melodieuze muziekmakers met het vriendelijke geluid. Die spelen in deze warme zaal.
De Britten zijn, voor zover te zien vanuit het donker, met zijn zevenen. Minstens. De belichting is geweldig, zonder al te zeer af te leiden van de knappe maar weinig charismatische zanger. Die tot onze verrassing geen baard heeft, iets wat wij, levend in het downloadtijdperk, hadden verwacht. Zijn neus wordt heel knap onder een scherpe hoek op de gifgroenige achtergrond geprojecteerd. Dat is even schrikken. Maar zulk visueel vertoon leidt bij de Tindersticks niet af van de teksten. Als je ze kent, prima, dan waardeer je het binnensmonds gemompel. Ken je de teksten niet, dan versta je ze niet. Maar dat lijkt wel zo: hier en daar een woord en wat gegokte lettergrepen zijn genoeg om hele verhalen te horen. (Als iemand in de zaal last had van het gegniffel uit dat donkere hoekje rechts: wij verstonden “You say you love pe-nis / I don't care that much / I know you love pe-nis / And I love you / So I love pe-nis too.")
De Tindersticks hebben een manusje van gitaar. In zijn korte broekje boven zijn witte sokjes een kinderbuikje. Discreet, zonder een blik op het publiek, schuifelt hij op tijd naar de gepaste muzikant met het verwachte instrument. Vooral die rode is mooi. Voor een leek niet direct thuis te brengen: een stratocaster vermoedelijk. Uit een zoektochtje via Google rolt de indrukwekkende naam ‘National Style 0 Resonator’.
Wie consequent keurig om en om zijn medebandleden en het publiek op zijn innemende grijns vergast is de drummer. Zijn bewegingen doen aan de Supremes denken. Voor een drummer heeft hij een aardige falset, waarmee hij één van de vier slotsongs ontroerend had kunnen besluiten, ware het niet dat de algehele toonzetting van de Tindersticks zelden echt verontrust. Het is coulissenmompelmuziek: niets dat tot schreien aanzet; tevreden gebrom overheerst.
We blijven dan ook allemaal keurig zitten tot de obligate (anders zie je zelf ook niks) staande ovatie. Zeker, geklap is welverdiend. Er had iets eerder gefloten, gehuild en gekreund mogen worden, maar wie van beide partijen daarmee had moeten beginnen? Al met al gaat het ongeveer zoals een Tinderstickalbum: prachtige teksten, tegen een behaaglijk behang. Door de rare variatietjes, tempowisselingen en oversla-grapjes wordt het niet storend saai. Sprokkelhout op zijn mooist, met viool, harp, piano en triangel. Knus.
Gezien: Cross-linx Festival, met het Beukorkest en Tindersticks, donderdag 4 maart 2010 @ Vredenburg Leidsche Rijn