Utrecht is al jarenlang een hofleverancier van talenten in de popmuziek. Of dat aan het Utrechtse leidingwater, de Utrechtse boterspritsen of aan de Vocking-worst ligt weet niemand zeker, maar met Roosbeef heeft de Domstad weer een nieuwe troef in handen. In een bomvolle EKKO laat de band zien dat zij klaar is om Nederland te veroveren.

De stad Utrecht begint zich steeds meer te profileren als de kraamkamer van de Nederlandse popmuziek. Onder de couveuselampen van de Domstad blijken artiesten als Michel Flamman (Solo), Spinvis en C-Mon & Kypski namelijk prima te gedijen. Daarnaast zijn er de afgelopen tijd ook een aantal nieuwe, veelbelovende talenten uit hun ei gekropen. Van deze talenten hebben Lucky Fonz III en Pepijn Lanen (De Jeugd Van Tegenwoordig, LeLe) inmiddels de Lowlands-status bereikt, maar de laatste tijd trekt ook een opvallend (want knalrood) kuikentje behoorlijk de aandacht. Roos Rebergen won in 2005 namelijk al op 17-jarige leeftijd de Grote Prijs Van Nederland (categorie singer/songwriter). Enkele jaren later heeft zij nu met “Ze Willen Wel Je Hond Aaien Maar Niet Met Je Praten” eindelijk haar langverwachte debuut-CD afgeleverd.

Op Valentijnsdag (volgens Roos een originele “tyfusdag”) was een volgepakt EKKO getuige van haar ontwikkeling sinds de Grote Prijs. Voor het zover was, kreeg het publiek echter eerst nog een Belgisch bonbonnetje geserveerd. Het Zesde Metaal is een vijfmansband uit Antwerpen, deze avond uitgedund tot een trio. Spil van dit gezelschap is zanger-gitarist-kleinkunstenaar Wannes Capelle die met zijn fraaie, in het West-Vlaams gezongen liedjes het publiek prima weet te vermaken. Ondanks de “light”-bezetting van gitaar, piano en contrabas, weet Het Zesde Metaal de nummers van het debuut-album “Akattemets” precies genoeg body te geven om volledig tot wasdom te komen.
De vergelijking met Flip Kowlier en Fixkes ligt onvermijdelijk op de loer, maar Het Zesde Metaal weet het geheel genoeg eigen smoel te geven om er mee weg te komen. Deze band verdient het dan ook om binnenkort een keer met de volledige bezetting naar Utrecht te komen om hun niet geringe kunsten te vertonen.

Daarna is het de beurt aan Roos en haar mannen (tezamen de band Roosbeef). Met het openingsnummer “De Boerderij Deel II” speelt zij meteen één van haar troeven uit; want met haar meisjesachtige praatzang weet zij van een bezoekje aan haar ouders een prachtig, melancholiek miniatuurtje te maken. Mede hierdoor wordt Roosbeef vaak tot de kleinkunst gerekend, maar daarmee doe je de band beslist tekort. De bandleden weten namelijk moeiteloos te switchen tussen intiem musiceren en robuust rocken zonder geforceerd te klinken. Een vergelijking met De Kift, Stuurbaard Bakkebaard en Spinvis is dan ook veel meer op zijn plaats.
Het stralende middelpunt van Roosbeef is natuurlijk Roos Rebergen, die met haar lichtabsurdistische teksten en grappige aankondigingen de zaal moeiteloos voor zich weet te winnen. En mocht zij af en toe verzanden in Katie Melua-achtig gemijmer, dan weet zij met één welgeplaatste metafoor of merkwaardige observatie het nummer altijd wel weer een verassende draai te geven. Deze balans houdt de zaak spannend, maar zal er waarschijnlijk wel voor zorgen dat zij nooit door het grote (Marco Borsato-)publiek omarmd zal worden.

Afsluiter “The Story Of An Artist” van Daniel Johnston (in een Nederlandse vertaling van Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet) is haar perfect op het lijf geschreven. Het geeft aan hoe je als oprecht artiest constant tegen de stroom in moet zwemmen om voor vol te worden aangezien. Naar aanleiding van de lovende reacties op haar debuut-CD mag je echter concluderen dat in het geval van Roosbeef de aanhouder uiteindelijk wint. Het is dan ook te hopen dat deze CD slechts het startschot zal zijn voor al het moois dat Roos en haar mannen ons de komende jaren nog zouden kunnen bieden.

Gezien: Roosbeef & Het zesde metaal, 14 februari 2009 @ EKKO