Toen Pete Doherty besloot verder te leven als opgewarmd lijk, lag de weg voor een nieuwe en het liefst een iets frissere held breed open. Met de overweldigende plaat 'Whatever People Say I Am, Thats What I'm Not' waren daar zomaar ineens vier nieuwe helden. Doodnormale helden ook nog die, ondanks hun licht belachelijke naam, ons nummer na nummer vertelden wat we nu precies voelen. The Arctic Monkeys begrepen ons niet alleen, ze maakten nog verdomd goede muziek ook. Zurige critici hadden het codewoord 'hype' al snel gevonden. Want, zeiden dit soort jongens: zó groot worden alleen door internet is onmogelijk.
Of er nu een uitgekiend marketingplan achter zit of niet: wat na Oasis eigenlijk niemand meer lukte, doen de ijskoude snotaapjes zonder moeite. Door NME binnengehaald als nieuwe Verlossers verspreidden The Arctic Monkeys hun evangelie razendsnel. In Engeland verkocht het debuut sneller dan elk ander debuut ooit. Awards werden binnengesleept en afgelopen zomer werd menig festivalweide omgetoverd tot uitzinnige massa's. In ons land werden Paradiso en Melkweg overspoeld door Engelse fans, waardoor het gros van de Nederlandse fans tot Lowlands moest wachten om de band aan het werk te zien. Ze zagen daar een band die vooral afstandelijk over kwam en ondanks het strakke spel op de automatische piloot leek te staan. Met een - tegen alle muziekclichés in - even overdonderende tweede plaat staan ze dit jaar op Pinkpop, met Tivoli als generale repetitie.
Als opener 'If You Find This, Its Probably Too Late' naadloos overspringt in de mokers van single 'Brianstorm', is meteen duidelijk dat er vanavond geen ontkomen aan is. Geen levend mens zal bewegingsloos blijven staan bij de robuuste, zelfverzekerde liedjes van de nog maar net uitgepuberde knapen uit Noord-Engeland. Het is echter pas bij de echte hits als 'I Bet You Look Good On The Dancefloor' en 'A View From the Afternoon' dat ook tot achterin men zich overgeeft aan het viertal. De compromisloze liedjes vol scherpe observaties wisselen elkaar, zoals we van The Arctic Monkeys gewend zijn, in hoog tempo af. Zo nu en dan laat Alex Turner zien dat we hier niet met een paar klinische robots uit een ver rockuniversum te doen hebben, maar met een paar jongens van vlees en bloed. Turners' lege blik van vorig jaar heeft plaatsgemaakt voor een glimlach, een (kort) praatje en goudeerlijk spelplezier.
Beter dan vele hippe soortgenoten onderstreept de band met elk nummer dat het niet gaat om de juiste melodie, het juiste kapsel of het juiste vriendinnetje, maar veel meer om urgentie. Dat doen ze in een show vol hoogtepunten, razend knap voor een groep waarvan de gemiddelde leeftijd rond de twintig ligt. De intelligent opgebouwde set verliest amper aan spanning en als het zo nu en dan misschien net iets minder overrompelend lijkt, is daar altijd nog drummer Matt Helders om ons wakker te slaan. Stuwend drumt hij alle nummers samen tot een brok high-voltage energie waarop de zaal maar een ding kan doen: dansen tot het bittere eind. De zaal schreeuwt dan ook met hart en ziel mee met de teksten over meisjes, uitgaan, poseurs en al die andere dingen waar het leven over gaat als je jong bent.
Als na 75 minuten, 20 liedjes en liters zweet de lichten van de zaal aanspringen, komt het besef; dit was groots en we waren erbij. Tivoli kan trots zijn dat het alweer (na Razorlight, Bloc Party, The Kaiser Chiefs en Franz Ferdinand) een Britse topband naar Utrecht heeft weten te halen. Tot straks op Pinkpop!
The Arctic Monkeys & Check 1-2 Gezien: Tivoli Oudegracht, 27 mei 2007
Gedreven Arctic Monkeys brengen Tivoli tot kookpunt
Kwartet uit Sheffield doet geslaagde opwarmer voor Pinkpop
Een warming-up voor Pinkpop, dat was de bedoeling. Dat werd het ook, maar dan wel één waar de furie en het vernuft van af spat. In een afgeladen Tivoli deden Alex Turner en zijn maten vanaf minuut één dan ook een serieuze gooi naar het Utrechtse concerthoogtepunt van het jaar.