Concerttip van de week: Swell

Band uit San Francisco al vijftien jaar 's werelds best bewaarde gitaargeheim

Peter Bijl, ,

Swell uit San Franciso: al jaren behoren ze tot de meest miskende bands ter wereld. Zo'n vijftien jaar na oprichting moeten ze het nog altijd doen met een devote fanschare van -naar boven afgerond- vijftig man per land. En dat terwijl hun donker-psydelische sfeerschetsen misschien wel tot de fraaiste behoren die de Amerikaanse westkust ooit hebben voortgebracht. Komende donderdag zijn ze te ondergaan in De Helling.

Band uit San Francisco al vijftien jaar 's werelds best bewaarde gitaargeheim

Swell uit San Franciso: ze behoren al jaren tot de meest miskende bands ter wereld. Al is 'band' eigenlijk misschien al een iets te groot woord. Swell is immers sinds jaar en dag het geesteskind van David Freel. Iemand die gerust de Howe Gelb (Giant Sand) van de Amerikaanse westkust te noemen valt. Iemand die -telkens weer door andere muzikanten omringd- jaar in jaar uit prachtige, verslavende platen uitbrengt. Platen die alleen 1 probleempje met zich meedragen: ze worden door niemand gehoord. Zo kan het dus gebeuren dat Swell vijftien jaar na oprichting nog altijd een van de grootste geheimen van de hedendaagse popmuziek is te noemen. Of, zoals het Belgische HUMO het een aantal jaar geleden in zijn Pukkelpop-programma omschreef: "Swell,...één van die ensembles die er in elk beschaafd land vijftig trouwe fans op na houden en zich daarmee tevreden moeten stellen". Swell is dan ook een band die zich moeilijk in hokjes laat plaatsen. Of het moet -hooguit- een bezemkast zijn. Als er 1 ding was, dat met name op de eerste drie albums -het fantastische drieluik 'Swell' (1990), '...Well?' (1992) en '41'(1994)- opviel, was het namelijk wel het opmerkelijke bandgeluid. Maar dan vooral ook in de letterlijke zin van het woord. Want Freel en consorten lieten in hun vroege opnames de bezemkast wel heel erg nabij komen. Swell-platen kwamen het liefst tot stand in lege appartementen, met zomaar ergens in het wilde weg opgehangen microfoons, en de ramen open. Voorbijkomende trams, blaffende honden, het geruis van de bladeren: ze geven de toch al zo bevreemdende muziek van de band -referentiekaders: Grandaddy, Giant Sand, Slint, American Music Club, wat schetsende Red House Painters, maar vooral Swell zelf- alleen nog maar meer sfeer mee. Het album '41' begint zelfs met een rinkelende sleutelbos. De band doet de deur open, loopt de trap op naar boven, en begint te spelen. Met als gevolg dat ze al gauw door het ganse bouwvallige appartement weerklinken: de donkere midtempo songs, met een duidelijk akoestische, psychedelische inslag. Versterkt door regelmatig opduikende dubbele vocalen, zwevende gitaarpartijen, ruimtelijke drums, en donkere baslijnen. Songs die ongemerkt ook meteen onder je huid kruipen. Want dat zijn ze, de eerste platen van Swell: bedwelmend en bezwerend, spannend en zinnenprikkelend. Maar vooral: ongelooflijk verslavend. De vierde plaat 'Too Many Days Without Thinking' (1997) is dat ook. Een plaat die zowaar is opgenomen in een echte studio, en het Swell-geluid helderder, toegankelijker en misschien ook wel mooier dan ooit maakt. Een plaat die de band middels de nodige media-aandacht, de prachtsingle (I Know) 'The Trip' en een optreden op Lowlands (waar de groep ook het daaropvolgende jaar te zien was) zelfs een handjevol nieuwe fans oplevert. Het is wellicht ook het laatste clubje liefhebbers dat de band tot op heden heeft ontdekt. Want de daaropvolgende albums 'For All The Beautiful People' (1998), 'Everybody Wants To Know' (2001) en 'Whenever You're Ready' (2003) belandden, ondergesneeuwd door de golfstroom aan hippe, nieuwe releases bij de talloze popmedia vrijwel meteen weer onderaan de stapel. Waardoor vrijwel niemand uiteindelijk van hun bestaan afwist.En dat is jammer. Want met name het eind vorig 'Whenever You're Ready' -waarop ook Swell-drummer-uit-de-vroege-dag en Sean Kirkpatrick na zes jaar zijn terugkeer viert- mag binnen het toch al zo fraaie oeuvre van de band zonder meer een aanwinst heten. Commercieel succes is echter ook ditmaal uiteraard bij voorbaat uitgesloten. In de bio die Freel voor die voor 'Whenever You're Ready' schreef, en waarin hij terugblikt op de platen van zijn band, druipt hij immers niet voor niets van het cynisme. 'We called our first major label release '41' (1994). We didn't even put the bands name on the cover. It was a very subtle marketing approach. Still, it was a CRITICAL SUCCESS! great.' De Godfather van de Lof Fi wordt hij ook wel eens genoemd, diezelfde David Freel. En hij kan er smakelijk om lachen. Swell dus. Donderdag 13 mei te zien -nee: te ontdekken- in Tivoli De Helling. Met als voorprogramma Taxi to the Ocean. Aanvang: 20.15 uur, entree: 9 euro.