Te beginnen met Thalanos, een vaderlandse band die pas op het laatste moment aan de line-up lijkt te zijn toegevoegd. De jongens hebben er duidelijk zin in, en het epische Maidenesque ‘kataklop-kataklop-ik-rijd-met-mijn-peerd-over-de-heuvelen’-gevoel dat veel van hun nummers uitwasemen, blijkt al de nodige bezoekers uit te nodigen tot woest meebewegen. De gevarieerde heidense liederen krijgen hier en daar nog een extra touch door het fluitspel van Lotte Vermeulen, die we straks nog in Druantia zullen tegenkomen. Een fijne opwarmer, deze band, die de temperatuur in de toch al warme Hall of Fame reeds behoorlijk doet stijgen.
Vogelfrey krijgt iedereen in beweging in dampende Hall of Fame
Druantia en Thalanos verdedigen Neerlands pagan metal eer
Muziek, beste verveelde recensielezer, is van alle tijden, maar niet elke tijd geeft aan deze kunstvorm op dezelfde manier gestalte. Vruger, in de goede oude tijd, trokken troubadours en andere lieden van bedenkelijk allooi van jaarmarkt naar jaarmarkt om met hun lichtzinnige liederen het zedelijk besef van de aanwezigen een gevoelige slag toe te dienen. In die tijden, die nu helaas ver achter ons liggen, verkeerden muziek, dans, zang, bedwelmende middelen en buitenechtelijke zwangerschap nog op intieme voet met elkaar. Met de opkomst van de ‘serieuze muziek’ deed het podium haar intrede, en werd de rol van het publiek steeds passiever, tot het zover kwam dat het niet veel anders meer deed dan doodstil op een stoeltje zitten, om slechts aan het einde van het concert even op te staan en met al dan niet enthousiast handgeklap en gefluit van haar instemming met het gebodene te getuigen. Dat was wel een erg barre situatie, en al gauw kreeg de jeugd genoeg van deze toestand, en verstoutte zich hier en daar bij een jazzconcert weer tot enige lichaamsbeweging, waarbij stropdasjes wat losser werden gemaakt en ledematen onwennig hun vrijheid beproefden. Daarna kwam de rock, op de voet gevolgd door de metal, en het publiek werd steeds uitbundiger en vrijmoediger, maar de afstand tot de uitvoerenden bleef, en de tijden van weleer, de ‘olden days’, toen niet alleen de muziek maar het feest in al haar facetten centraal stond, leken voor eeuwig verdwenen. De laatste jaren zien wij echter een kentering, de jeugd wil gewoon weer feesten, dansen & drinken net als hun verre voorouders dat deden. En zo kan het komen, dat op een zwoele avond in de late zomer vele jongens en meisjes hun weg hebben weten te vinden naar de Hall of Fame, voor een avond boordevol heidens metalplezier en ongecompliceerd vertier.
THALANOS
DRUANTIA
Druantia is vanavond ongetwijfeld de band met de grootste lokale fanbasis; voor aanvang van het optreden is de zaal dan ook al goed vol en wordt de band aangemoedigd toch vooral het podium te betreden middels het bekende scanderen van haar naam. Wanneer het dan eindelijk zover is, zou een kritische luisteraar enigszins teleurgesteld kunnen zijn, want het geluid is helaas behoorlijk uit balans, en blijft het hele optreden verre van ideaal. Gelukkig hoeft Druantia haar trouwe fans, die niet het karakter hebben van sikkeneurige baardplukkers, maar veeleer gemoedelijke drinkebroers zijn, niets te bewijzen, en de stemming blijft gedurende het hele optreden opperbest. De rockposes en algehele presentatie van de bandleden komen overtuigd en diep doorvoeld over, wat wel blijkt uit het feit dat men bij een der nummers het publiek zover krijgt op de grond plaats te nemen om als een stel galeislaven, pardon stoere vikingen, roeibewegingen te maken. Tel daarbij op een crowdsurfende gitarist, een imposant brullend frontbeest en een kwiek fluitende dame, en u weet genoeg: het was een gekkenhuis, waarde lezer, een waarlijk dolle boel.
VOGELFREY
Het echte onbetwiste hoogtepunt van de avond wordt echter gevormd door de smakelijk geklede Hamburgers van Vogelfrey. In eerste aanleg lijkt het daar nog niet op, met name omdat het publiek nog grotendeels voor in de foyer staat wanneer de band begint te spelen. Het aanlokkelijke spel op de slangenbezweerdersfluit van frontman Jannik weet hen echter langzaam maar zeker weer terug te krijgen, en dat de aanwezigen zichzelf daarmee een groot plezier hebben gedaan, zullen ze achteraf allen roerend met mij eens zijn. Van de ongetwijfeld zeer doordachte Duitse teksten, die ons hier en daar op zijn minst in voordracht aan Goethes Erben doen denken, krijgen we de helft niet mee, maar het mooie lyrische cello- en vioolspel van Johanna en Alex maakt veel dat niet begrepen wordt toch invoelbaar. Kwetsbare passages worden afgewisseld met stevig rockende al dan niet stampende nummers, die het publiek al gauw in vuur en vlam weten te zetten. Jannik bezit dat niet te leren vermogen om concertbezoekers alles te laten doen wat hij wil, van het meezuchten van een “och” wanneer in een tekst wordt gerept van iemand die sterft, tot het formeren van een ‘wall of death’ bij een bruter nummer. Het gehos van de steeds beschonkener heidenen kent naarmate de avond vordert geen einde meer, en een bij de vorige band reeds op bescheiden schaal ingezette polonaise wordt hier een reusachtige slinger waar bijna het hele publiek bij betrokken wordt, aangemoedigd door een met de Hamburgse vlag zwaaiende kabouter met plakbaard, boerenkiel en pet. Alle overbodige bezinning lijkt eindelijk verloren, en wanneer Vogelfrey tenslotte na de nodige toegiften, eindigend in een soort medley/mashup van klassiekers uit het populaire rockgenre, het podium dan toch meent te moeten verlaten, begeven veel feestgangers zich blij van zin naar de Little Devil om daar nog tot in de kleine uurtjes hun favoriete metalnummers mee te zingen in het kader van de ‘heavy metal karaoke’. Een gedenkwaardige nacht…