Rock-’n-inkt

Column Klaartje van Engelen

Klaartje van Engelen, ,

Ga er maar eens aanstaan: een column schrijven vlak na de Boekenweek. Terwijl Nederland de boekenkasten weer heeft gevuld met verse boeken en de uitgeverijen even achterover kunnen leunen, blijf ik achter met een vraag: zouden al die schrijvers na al die feesten nu met een onbeschrijfelijke kater op bed liggen? Kunnen we over negen maanden een literaire babyboom verwachten? En meer nog: hoe rock-’n-roll zijn schrijvers?

Column Klaartje van Engelen

Ga er maar eens aanstaan: een column schrijven vlak na de Boekenweek. Terwijl Nederland de boekenkasten weer heeft gevuld met verse boeken en de uitgeverijen even achterover kunnen leunen, blijf ik achter met een vraag: zouden al die schrijvers na al die feesten nu met een onbeschrijfelijke kater op bed liggen? Kunnen we over negen maanden een literaire babyboom verwachten? En meer nog: hoe rock-’n-roll zijn schrijvers? Het beeld van de stoffige schrijver, alleen op zijn zolderkamer tobbend boven z’n typemachine met de onafscheidelijke fles rode wijn, leeft nog altijd. Maar steeds vaker staan ze tegenwoordig op podia voor volle zalen hun ziel en zaligheid te vertellen - met de nodige gevolgen. Zo heb ik ooit een vrouwelijke stalker van Michaël Zeeman hardhandig het pand uit moeten zetten, omdat ze zijn optreden verstoorde. ’s Nachts na afloop liepen we naar buiten. Ineens kwam ze uit een steegje gesprongen. Ze kleedde zich helemaal uit en begon boeken van hem naar z’n hoofd te gooien, onderwijl scanderend: “Ik wil een kind van je!” Kijk, dat vind ik nou rock-’n-roll. Voor sommige schrijvers is het een hele stap om vanuit hun isolement het podium op te stappen. Dan slaat kennelijk de warrigheid toe. Aan deze stap gaan vaak wat extra drankjes vooraf, met als gevolg dat ik schrijvers dronken van hun stoel heb zien vallen en interviews heb zien geven die alleen nog maar uit ‘ja’ of ‘nee’ of ‘eh…hik’ bestonden. Of ze komen regelrecht vanuit hun zolderkamer naar het festival rennen en stormen - anno 2007 - zo’n vijf minuten voor aanvang met een floppydisk het kantoor binnen, roepend: “Kunnen jullie deze tekst nog even printen?” Als ik dan hard begin te lachen en meld dat ik toch echt geen floppy’s meer in mijn laptop kan stoppen, word ik aangekeken alsof ík uit een prehistorische tijd kom. De nieuwe generatie schrijvers is gelukkig bij de tijdser. Ze vinden hun podium vanzelf op het internet. Ze hebben een weblog hier, een hyvesblog daar en een uur na hun optreden zijn filmpjes ervan al terug te vinden op YouTube. Nog meer rock-’n-roll vind je bij de signeertafels. Daar is het altijd dringen. Hordes leesgeile dames trekken hun decolleté omlaag en gooien hun haar los voor een krabbel van Tommy Wieringa of Joost Zwagerman. Mannen houden hun buik in als ze bij Manon Uphoff aan de tafel staan. Ja, schrijvers zijn voor mij ook rocksterren: de doodse stilte die zij in de zaal weten te creëren is net zo intens als een groot applaus. Alhoewel: als je dat grote applaus gewend bent, is het even wennen aan die stilte. Tijdens Crossing Border 2002 stond opeens Max Cavalera (voormalig frontman van Sepultura) voor mijn neus. Hij ging een spoken word-performance geven, met alleen een verfrommeld papiertje waarop wat aantekeningen stonden, een glas water en een katheder. ”I’m very nervous”, zei hij, terwijl hij zenuwachtig aan z’n dreads frummelde. “Ik heb de hele wereld gezien, voor honderdduizenden mensen gestaan. Maar dan had ik een band achter me staan. Dit vind ik echt doodeng.” Gelukkig wist hij de zaal vanaf woord één te boeien. Als een soldaat vertelde hij grootse verhalen over het slagveld; het publiek hing aan zijn lippen. Als stagemanager heb ik toen eens even niet op de klok gekeken, zodat hij langer door kon gaan.