“Het Gronings kan een drempel zijn vanavond”, zegt Bas Schröder, de bebaarde zanger van Swinder. En inderdaad, de tekst is slechts bij vlagen verstaanbaar. Nummers als 'Vier veur elf' hebben een herkenbaar geluid dat we ook kennen van Daniël Lohues, met kabbelende melodieën en een zanger die in zijn dialect een bescheiden positie van een 'verteller' inneemt. Het is de liefde voor het dialect en de schoonheid van alledaagse dingen die in de muziek centraal staat. Met een degelijk optreden weet de band het welbekende genre van Nederlandse folkpop te vertegenwoordigen, zonder pretenties maar gewoon met mooie, treffende liedjes. Bovendien klinkt het Groningse dialect zo zacht dat de overgang soepel verloopt naar de Stabroekse band Fixkes, die al even onzeker is over de begrijpelijkheid van de nummers.
Fixkes en Swinder in Rotown
De dialectbarrière doorbroken
Wie dacht dat de Nederlandse taal zoals de Duitsers gekscherend zeggen, een “Kelhkopfkrankheit” was, had nog niet gehoord van de bands die zaterdag 10 januari in Rotown optraden. (1) Vanavond kregen we dialectpoëzie te horen van zowel de noordelijkste als de zuidelijkste regionen van onze taalgrens. De hoofdact was de band Fixkes, die naar eigen zeggen in een “opgekuist Antwerps” droogkomische scherpe en aandoenlijke popliedjes maakt. Als voorprogramma stond Swinder op de planken en zingt in het Groningse dialect. En nee, het klonk niet als een grauw zuurpruimentaaltje dat sommigen daarbij voorstelden.
Fixkes bestaat al tien jaar en is met name bekend in Vlaanderen en toert nu rond door ons land om de Nederlanders in het Stabroeks toe te zingen. De band is enigszins te vergelijken met de Amerikaanse band Wilco, vanwege dezelfde eigengereide insteek en misschien ook een beetje door de leeftijd van de bandleden. De ervaring van de band is direct te horen wanneer ze het eerste nummer inzetten: zelfverzekerd en doeltreffend.
Met toetsenist, drum en drie gitaren wisselt de groep dansbare, rustige en wat stevigere nummers af en houdt daarmee de aandacht van het publiek goed vast. Vlak voor het nummer 'Dorpstraat' roept zanger Sam Valkenborgh het publiek op om mee te zingen. Lachend voegt hij eraan toe dat het een beetje onhandig was om dat juist bij het langste refrein van de avond te doen, “Maar we gaan het proberen”. Het valt inderdaad niet mee om bij te vallen in de stroom van dialectwoorden, maar bij wat bekendere nummers zoals 'Kvraagetaan' durven sommigen toch mee te zingen.
Fixkes wordt op handen gedragen door het publiek en wanneer ze hun laatste nummer bekend maken, klinkt er een collectief “aaah, nee!” door de zaal. “Nu ja, misschien het laatste nummer dan”, zegt Valkenborgh lachend. En inderdaad, er komt een toepasselijke sterke toegift. De bandleden zijn inmiddels goed op elkaar ingespeeld en staan ontspannen op de planken. Ze spelen nummers van alle drie de albums, nummers met directe teksten die ondanks de dialectbarriere vertrouwd voelen. Uiteindelijk voelt het hele concert als een fijne ervaring: muzikanten die pintjes drinken en mooie liedjes maken. Opgekuist of ongekuist, ons Vlaams is er een stuk op vooruit gegaan.