Voor manusje-van-alles Chris Dekker is muziek een kwestie van moeten

‘Ik droeg de polo’s, zij de gescheurde spijkerbroeken’

Frank Wagemaker ,

Wat heeft Chris Dekker eigenlijk niet gedaan? Voor sommigen was hij de bassist van Boilersuit of die andere band uit de regio Alkmaar, The La La Lies. Anderen lezen het kwartaalblad De Bassist, waar hij hoofdredacteur van is. Omdat Dekker geen genoeg kan krijgen van muziek programmeert hij liedjesschrijvers bij jongerencentrum Kompleks. En dat bezig zijn met lokaal talent uitte zich en passent in een onlangs verschenen verzamel-elpee met daarop artiesten uit de omgeving. Veel bagage in zijn rugzak dus. Welke platen zitten daar nog meer in?

Herman Brood & His Wild Romance – Cha Cha (1978)
Schoorl, Wadway, Noord-Scharwoude: Herman Brood kwam echt overal. In de jaren 90 was ik er vaak bij. Met mijn eigen bands was het magisch om op de podia te staan waar hij ooit stond. We kennen Brood als dat vage figuur met een papegaai op zijn schouder, maar hij heeft zoveel goede muziek gemaakt. Ivo Severijns was zijn bassist in de tijd dat ik hem zag. Hij was de reden dat ik het instrument zelf ter handen nam. Ik spreek hem geregeld en dan kijk ik nog steeds tegen hem op.

Paul Weller – Stanley Road (1995)
Op de middelbare school zaten mijn klasgenoten midden in grunge, mijn interesse ging uit naar britpop. Deze twee genres stonden lijnrecht tegenover elkaar. Zij droegen de gescheurde spijkerbroeken en houthakkershemden, ik een Fred Perry-polo. Ik heb zo ongeveer alle grote britpopacts live gezien. Oasis, Ocean Colour Scene, Blur en Paul Weller dus. Die laatste heeft intussen een enorm oeuvre opgebouwd en zichzelf altijd vernieuwd. Ik houd van live en moet Weller sinds ’95 elk jaar wel gezien hebben. Het heeft bij hem een randje, is niet glad en gepolijst. Hij is de overkoepelende godfather van britpop.

Supersub – Window Shopping (1997)
Waar je Oasis en Paul Weller hooguit eens per jaar kon zien in Nederland, kon ik zo vaak als ik wilde naar Supersub. Ik weet bijna zeker dat als deze plaat in Engeland was uitgebracht, het op gelijke hoogte kon komen met de grote britpopalbums van die tijd. Met Boilersuit speelden we nog in het voorprogramma van Supersub. Met zanger Felix Maginn (Moke) ben ik bevriend geraakt. Marc Driessen speelde bas in de band. Ik heb veel van hem geleerd over bastypes. Ja, het was een mooie tijd.

Small Faces – Ogdens’ Nut Gone Flake (1968)
Er blijft niet veel over van Small Faces, vijfenzeventig procent van de band is dood. Ik heb een grote liefde voor oude soul. Small Faces was soul, Britse pop en had een flinke dosis bravoure. Ze gingen altijd goed gekleed het podium op. Ook zij waren lekker ongepolijst. Ronnie Lane was flink aanwezig met zijn pompende bas. Daarmee is hij van invloed geweest op mijn eigen spel. Het is belangrijk dat je het instrument goed hoort. Door heel veel naar muziek te luisteren, leer je hoe je een nummer anders kunt benaderen als muzikant.

The Who – Live at Leeds (1970)
John Entwistle van The Who is mijn grootste basheld. Samen met Paul McCartney bracht hij de basgitaar naar de voorgrond. Sindsdien is het niet alleen maar plonk, plonk, plonk, maar bestaan er loopjes die de muziek dragen. Ik houd van muzikale trio’s. De gitarist en basgitarist moeten dan meer doen en creatiever zijn. The Who kon dat en heeft live een dik, melodieus geluid. De bandnamen Boilersuit en The La La Lies zijn rechtstreeks afgeleide elementen van The Who (de witte overalls van Pete Townshend en een liedje van de groep).

The Band – The Last Waltz (1978)
The Band heeft een totaal eigen sound. Het is pure, rauwe americana. De eerste keer dat ik het hoorde dacht ik: wat is dit? De koortjes kloppen soms niet, maar zijn toch mooi. Dankzij deze mannen zijn Clapton, The Beatles en The Small Faces anders gaan musiceren, meer richting folk en country. Live is het – en dat typeert mijn keuzes hier voor een groot gedeelte – op een goede manier ruig en ongepolijst. Er zijn ook groepen, zoals Toto en Porcupine Tree, die live zo ontzettend saai zijn. Alsof je naar een plaat staat te luisteren.

The Raconteurs – Consolers of the Lonely (2008)
Gelukkig veranderde Jack White rond de eeuwwisseling de klinische manier van musiceren in een ruigere. Binnen The Raconteurs zijn hij en Brendan Benson mooi in evenwicht. Maar met White en Benson heb je ook twee grote ego´s. Die worden perfect bij elkaar gehouden door bassist Jack Lawrence. Consolers of the Lonely is één van mijn meest gedraaide dingen in de laatste jaren. Een grote smet is dat ik ze nooit heb zien spelen. Mocht dat moment ooit nog komen, zeg ik de begrafenis van mijn oma er voor op.

Wilco – The Whole Love (2011)
Wilco heeft een saboteur in het midden, want Nels Cline doet zeer ongebruikelijke dingen met zijn effectpedalen. Het maakt de band wel spannend. Wilco bestaat uit veel muzikanten. En nog weet John Stirratt met zijn baslijnen precies langs de andere instrumenten te spelen. Hij is aanwezig zoals Entwistle en McCartney dat in de jaren 60 waren. Bij The La La Lies was dat lastiger voor mij, omdat we met twee gitaristen speelden. Dan krijg je gewoon minder ruimte.

Chris Dekker geeft lokaal talent graag een duwtje in de rug. Als mede-organisator realiseerde hij samen met de gemeente Heerhugowaard en podia een verzamelplaat met daarop tien muzikanten uit Heerhugowaard en omgeving. Afgelopen zaterdag werd de langspeler HHWLP1 gepresenteerd in Kompleks. Het album is onder andere verkrijgbaar bij North End Heerhugowaard en PopEye Alkmaar.