De drang om de toetsen aan te raken laat ik nog net toe, wanneer niemand het ziet. Het is precies 0:00. Ik ben op Den Haag Centraal en met mij nog best veel mensen voor op een dinsdagnacht. Stiekem laat ik mijn handen neerstrijken op de zwarte toetsen van de piano die hier staat.
Ze staat hier koud en naakt, klaar om bespeeld te worden door iedereen. Het hout bladdert af en hier en daar zie ik wat graveringen. Het is zo mens-eigen om gelijk iets te willen toe eigenen, gelijk een spoor achter te willen laten. Het willen laten zien aan de wereld dat je ergens bent geweest, net zoals dat dit korte hersenspinsel op papier mijn spoor is.
Dan loop ik weg. Ik ga op de trap ernaast zitten in de hoop dat ik moed verzamel om er toch achter te kruipen, te doen alsof ik de enige ben op dit station. Mijn vingers jeuken, mijn hartslag versnelt geïrriteerd. Waarom durft iedereen dit behalve ik? Waarom zie ik groepen mensen altijd hier omheen staan, maar kan ik fysiek niet naar die piano lopen? Zelfs als niemand er is.
Twee jongens lopen langs. De kleinere van de twee neemt plaats op de kruk. Zijn lange dunne vingers verraden zijn pianospelervaring. Zijn koude zwarte krullen deinzen mee op het ritme van de bekendere Beatles-songs. Ik zit ernaast, gluur door de glazen plaat onder de trapleuning.
Het is 00:14 en mijn trein die al een poosje voor mijn neus staat te briezen, gaat bijna weg. Ik sta op, lichtjes teleurgesteld. De trein is koud verlicht, met een tint van blauw. Ze proest even en brengt me naar huis waar mijn piano op mij wacht. Helemaal van mij.