Nog voor de filmbeelden verschijnen op het grote digitale scherm, helaas niet op "het witte doek", knallen de eerste noten al de zaal in; meteen helder en raak.
Het publiek is direct alert. Zodra de filmbeelden verschijnen, worden deze enthousiast geabsorbeerd.
De frisse open pianoklanken duwen de filmbeelden steeds verder naar voren. Als Wentz met een scheidsrechtersfluit het gefluit van een portier vertolkt, komt het verhaal - ook op de achterste rij - even naast je zitten.
Ondertussen laat Pashchenko de noten uit de piano rollen alsof het niets is. Deze pianiste speelt gedurende de hele film virtuoos. Het zou haar tekort doen om te zeggen dat ze heel "knap" speelt, of heel "technisch". Ze ademt de personages leven in en laat het straatlicht over natte straten glanzen. Je vraagt je af hoe ze het voor elkaar krijgt om tegelijkertijd de partituur, haar spel en de filmbeelden zelf in de gaten te gaten. Alles is to the point getimed.
Niet alleen krijgt het drama in de film daardoor een stem, maar er lijkt ook andersom iets te gebeuren: de ziel van de film kruipt in de muziek.
Dat is goed te merken aan het publiek. De bezoekers, die meestal in een diepe verstilde beleving ‘in de film zitten’ reageren spontaan en af en toe ronduit sentimenteel. De muziek lijkt soms te verdwijnen en te versmelten met het beeld. Het heftige zwarte zwart-wit-contrast op het scherm en de rake 'tastbaarheid' van het pianospel worden moeilijk van elkaar te onderscheiden. Een schimmig schaduwspel strijkt langs een muur, vergezeld door zacht gebroken akkoorden. Die worden hevig en vol als de zwaarlijvige hoofdrolspeler zelf in beeld komt. Waar er gesproken wordt, legt Pashchenko komma's, punten en aanhalingstekens in de door Wentz zorgvuldig gekozen muziek.
De rustige aandacht voor iedere handeling maakt dit mogelijk. En als de situatie complexer, drukker wordt - een feest met dronken kerels bijvoorbeeld - haalt Jed Wentz blaasinstrumenten te voorschijn. Op andere momenten rinkelt hij met munten, glazen en sleutels of pakt de mattenklopper erbij. Naarmate we verder in de film komen, wordt de relatie tussen bepaalde geluiden en omgevingen of handelingen steeds duidelijker: de mattenklopper hoort bij de woonkazerne, de binnenplaats en volkse, de sleutelbos klinkt altijd als de nachtwaker van het hotel voorbij komt. Doordat 'normale' omgevingsgeluiden afwezig zijn, geeft dit de ruimtes en mensen een symbolische of zelfs een magische betekenis.
Als Pashchenko en Wentz met een buiging de voorstelling afsluiten, klinkt er een onklassiek heftig applaus doorspekt met juichkreten en gejoel.
[De tekst gaat door onder de foto]