De liedjes op het self-titled album hebben in vergelijking tot de nieuwe EP een hoog jaren tachtig popliedjesgehalte. Dit maakt deze liedjes absoluut toegankelijker dan het recentere werk. De jaren tachtigsfeer fungeert als een uitstekend bindmiddel tussen de verschillende lagen en opmerkelijke eclectische keuzes in compositie die Merinde altijd voor haar liedjes maakt. Een gebrek aan eigenzinnigheid kan haar niet worden verweten. Maar door het ontbreken van cement blijven de composities een verzameling muzieklijnen en worden het geen liedjes. De eenheid ontbreekt waardoor de muziek moeilijk doordringbaar is en niet beklijft.
Een ander verschil tussen de nieuwe EP en het eerdere album is de mate van galm over de zang. Als Merinde’s stem wordt vergeleken met die van de juffrouw van Austra dan zit men in de goede richting. Het galmgehalte is op Bliss een paar tandjes opgekrikt en dit vergroot de karakteristieken van de stem van Merinde, wat resulteert in een uniek geluid. Daartegenover schept het ook veel afstand; de zanglijnen lijken maar geen onderdeel te willen worden van de instrumentale lijnen. Dit draagt bij aan de afstandelijkheid en lage toegankelijkheid van de muziek voor de luisteraar. Het beluisteren van de plaat geeft een onrustig gevoel.
Conclusie: als experiment is de EP absoluut een succes, maar voor feestelijke dansmomenten kun je beter iets anders uit de platenkast trekken.