Meer dan twintig studentenkamers werden deze week weer gevuld met theater, film en muziek. Twee verslaggevers stippelden een verschillende muzikale route uit, waarvan de eerste bestond uit Robinson, Freitag & Caruso, Marten de Paepe en Vinex.

Het is donker, het waait en het regent. Het KNMI roept nog net geen weeralarm uit, maar het stormt wel degelijk. De organisatie van StuKaFest had geen betere dag kunnen kiezen voor het jaarlijkse festival waarin men van studentenkamer naar studentenkamer trekt om bandjes en andere acts te bekijken. Door het weer krijg je zin om binnen op de bank te hangen. En dat is het prachtige van StuKaFest: dat kan. Er staan banken, het is knus en de drank is goedkoop. In de eerste kamer zie ik Robinson, Freitag & Caruso, winnaars van de Dutch Jazz Competition 2005. Dat is goed te horen. Dit trio maakt prachtige liedjes, ze zijn goed op elkaar ingespeeld en het verveelt geen moment. De drummer vertelt dat de liedjes verhaaltjes zijn, maar komt zelf niet goed uit zijn woorden. Dat hoeft dan ook niet, de muziek zegt genoeg.

Christoph Mac-Carty voert je met zijn composities en prachtig pianospel onder andere mee naar een catharsis in het Schwarzwald. Van te voren kon het publiek niet vertellen wat een catharsis was, maar nu behoeft het geen uitleg meer. In een wat kleinere kamer zie ik vervolgens Marten de Paepe uit Nijmegen. De singer-songwriter heeft een vijfkoppige band meegenomen. Dat werkt heel goed, het vult aan in plaats dat het overstemt. Marten zingt over zijn scriptie, de Vierdaagse, vogels, lange nachten en de ochtend erna. Normale onderwerpen op een bijzondere manier op muziek gezet. Dat slaat aan bij het publiek dat bijna geheel uit vrouwen bestaat. Ook buiten Nijmegen wordt de americana van De Paepe steeds populairder nu het naamloze debuutalbum goed verkoopt. Dat hij dat verdient, laat hij vanavond weer zien.

Mijn afsluiter van de avond is Vinex, een eenmansproject van Michiel van de Weerthof, live aangevuld door drie andere mannen. De kamer zit bomvol, niet alleen met mensen, maar ook met de instrumenten die voornamelijk zelf gemaakt zijn. Het ‘pompenorgel’ ziet er raar uit, met pijpen van een oud kerkorgel, een voor een bespeeld door luchtbedpompen. Dit apparaat moet met handen en voeten worden bediend en dat is een spectaculair gezicht. Gelukkig is Van de Weerthof lenig en snel, want het lijkt verschrikkelijk moeilijk. Het is even wennen, maar het publiek is snel overtuigd. De muziek doet denken aan De Kift en door de zelfgemaakte instrumenten ook aan Einstürzende Neubauten. Het is grappig en lang niet zuiver, maar het raakt door de schijnbaar naïef lieve teksten. We zingen mee met het liedje ‘Mensenorgel’ waarin tweelettergrepige namen oneindig inwisselbaar zijn. Vanavond is het “Take, Lode, Dennis, Ellen”. En die laatste gaat wederom door de regen, maar verrukt door zoveel leuke muziek en enthousiasme, weer naar huis.