Escape

Een nieuwe column van Bert Kobus

`Vluchten kan niet meer`, neuriede ik terwijl ik om twee uur ‘s nachts werd gefouilleerd door een potige portier. Net daarvoor was ik door een detectiepoort gesluisd, waar ik al mijn ijzerhoudende bezittingen moest afgeven. Een bewakingscamera zoomde op me in. Heel even waande ik me in een zwaar bewaakte gevangenis.

Een nieuwe column van Bert Kobus

`Vluchten kan niet meer`, neuriede ik terwijl ik om twee uur ‘s nachts werd gefouilleerd door een potige portier. Net daarvoor was ik door een detectiepoort gesluisd, waar ik al mijn ijzerhoudende bezittingen moest afgeven. Een bewakingscamera zoomde op me in. Heel even waande ik me in een zwaar bewaakte gevangenis. Maar na een kantvriendelijk ’je mag door’ stapte ik voor het eerst sinds 12 jaar een heuse discotheek binnen. En niet de eerste de beste, maar de populairste van Nederland. Escape. Rembrandplein 11, Amsterdam. Het allerlaatste discotheekbezoekje staat in mijn geheugen gegrift. Augustus 1995. Het was een dronken zaterdagavond in bar/dancing Ringo in Veenklooster. Het predikaat ‘discotheek` mocht deze tent eigenlijk niet dragen. Het was een verbouwde koeienstal. In de nisjes waar vroeger het vee stond, had je ongemakkelijke houten banken. Van het middenpad was een dansvloer gemaakt en op de voormalige hooizolder bevond zich een prehistorische loungecorner, waar je je avondscharrel mee naar toe nam voor een onhandige tongzoen. We zaten aan een bar beneden, mijn beste vriend J. en ik. In het kader van openheid en transparantie deden we een rondje ‘bekentenissen‘. Dapper geworden van de Beerenburg deed J. er één die hij beter niet had kunnen doen. Hij biechtte op dat hij die week ervoor had liggen rotzooien met mijn vriendin. Dat was niet het enige. Het was gebeurd op mijn feestje, in mijn huis, op mijn bed. Hij zei het met een zweem van triomfantelijkheid. Voor ik het wist spatte mijn woede samen met een vol glas cola-beerenburg weinig subtiel uiteen op de dansvloer. Geen slimme actie. De portiers hadden zich de hele avond al verveeld en waren bereid om dit klusje met veel liefde en vakmanschap op te knappen. Na een paar tellen stond er één achter me. Hij trok me aan mijn haren over de dansvloer en sleurde me richting de garderobe. De deur zwierde open en voordat ik het wist belandde ik met een klassieke boog op de stoep. (Het feit dat J. uiteindelijk mijn rekening mocht betalen smaakte achteraf nog naar een beetje gerechtigheid.) Na deze ervaring ontwikkelde ik een klein Posttraumatisch stresssyndroom als het om discotheken ging. Ik vertoonde ontwijkingsgedrag zodra ik opgevoerde spierbundels zag die de donkere spelonken naar het onderaardse bewaakten. Badend in het zweet werd ik wakker van lichtgevende trainingspakken die machinaal op hyperhouse bewogen, van naar zwavel en ammoniak stinkende urinoirs en vampierachtige meisjes bij wie Pisang Ambon uit de mondhoeken welde . Maar belofte maakt schuld. Ik heb nog aan die augustusnacht gedacht, toen ik die donkere tunnel naar de Escape binnenging. Maar het was de nieuwsgierigheid die het van de herinneringen overwon. En zo kon het komen dat ik samen met schoonvader, -broer, - en oom in plattelandkloffie in de crême de la crême van het Amsterdamse uitgaansleven belandde. Geen houten keet met een eenzaam wiebelende stroboscoop aan een dwarsbalk, maar pluchen loungehoekjes en kroonluchters aan het plafond. Geen klompen voor de deur, maar tot in de puntjes gepimpte Randstad-jongeren. Geen opgevoerde techno maar een afgewogen draaiende DJ Raymundo. Geen plastic bierglazen, maar champagnekoelers op de tafels. Confettiwolken die neerdaalden op wulpse danseressen en video-art aan de muren. Urenlang heb ik ademloos gekeken naar deze decadente gekte. En er was niets dat nog aan al die discotheken in het Noorden van Friesland deed denken. Of dan alles anders was? Niet helemaal. Het ooit zo beruchte kontjeknijpen wordt ook 12 jaar later in de hotspot van het moderne nachtleven nog gretig beoefend. Alhoewel het tegenwoordig wel ’ass nippig’ of `bum pinching` zal worden genoemd. Desondanks was ik verbaasd toen ík halverwege de avond een flinke knauw in mijn achterwerk voelde. Een dame liep giechelend weg. “Dat hoort andersom”, wilde ik haar nog vertwijfeld naroepen. Maar ik besefte me dat ik in twaalf jaar tijd blijkbaar veel gemist heb. BERT KOBUS