EP-recensie: James Wood – James Wood

Grote belofte wordt nog niet ingelost

Tekst: Rob de Vries ,

James Wood. De gevoelsjongens die folk in een nieuw jasje willen steken. De zegetocht begon tijdens Naked Song in 2012. Op het dak van Muziekgebouw Eindhoven speelde het drietal een keurige set. Onze recensent zag potentie en gaf de heren een welverdiende 7.

Na dit optreden speelde de band onder meer op de clubavond van 3voor12/Eindhoven, waren ze een van de hoogtepunten van Stukafest en mochten ze zaterdag 9 maart hun debuut-EP presenteren in een dolenthousiaste Studentenkapel.

De band die inmiddels, na toetreding van multi-instrumentalist Niels Wiersma, is uitgegroeid tot een viertal, heeft de Eindhovense muziekscene in een mum van tijd overtuigd van zijn talent en trots een eerste wapenfeit afgeleverd.

Live spat de energie van het kwartet af. De harmonieën die door zanger Jesse Marks worden aangevoerd, maar door het complete viertal gezongen worden, werken aanstekelijk. Ongewild sta je na twee nummers mee te neuriën en te klappen. Stilstaan is vrijwel onmogelijk als James Wood het podium betreedt. Met humor, passie en een ongedwongen houding weten de vier ieder publiek aan zich te binden. Zoals na beluistering van de EP blijkt, gebeurt dit helaas niet altijd alleen op basis van de kwaliteit van de nummers.

De feiten over de EP even op een rijtje: ‘James Wood’ bevat vijf liedjes, waarvan één single (‘Oak House’, ze bestaan dus nog), en duurt in totaal ongeveer 22 minuten.
Opener van de plaat is ‘Suzanna’s Dream’, een energiek, door banjo aangevoerd folkliedje. Het intro is lekker maar de zang is matig gemixt. Het gezongen gedeelte staat te hard ten opzichte van de muziek, waardoor het bijna vals klinkt. Erg jammer, want live is de band niet snel op valse noten te betrappen. Het enigszins monotone en iele stemgeluid van zanger Jesse Marks is live goed op te vangen met jeugdig enthousiasme en voorkomen, maar op de plaat komt het wat saai over. 

Het tweede nummer, ‘A Place Where The Light Shines’, is gestoeld op akoestische gitaar. Een liefdesliedje. In dit nummer, dat al wat beter geproduceerd is, klinkt de zang veel beter. Het is wat rustiger dan de start van de plaat, iets wat Marks beter lijkt af te gaan. Hetzelfde geldt namelijk voor het kalm startende ‘Silent Sounds’: het aan Fleet Foxes refererende liedje ligt prettiger in het gehoor dan de wat stuwende opener. Na een rustige opbouw wordt het steeds energieker en stevent het onder het gezang van de nodige Oh’s en Ah’s af op een climax.

De Oh’s blijken niet per toeval hun weg te hebben gevonden naar ‘Silent Sounds’ en reizen direct door naar het intro van ‘Oak House’, de voor het album uit gepresenteerde single. ‘Oak House’ is met het leuke banjo riedeltje een aangenaam uitstapje binnen de plaat. Het is allemaal net wat verrassender dan de eerste drie nummers van de EP. Probleem is echter ook bij dit nummer dat de stukken die in de coupletten gezongen worden te erg binnen de lijntjes blijven. Marks lijkt te proberen zo netjes mogelijk te zingen waardoor iedere verrassing en ook elk karakter uit zijn stem verdwijnt. Het is enorm monotoon totdat het refrein klinkt. Dit wordt weer gezongen door de gehele band in een soort canonvorm. Dat hebben we sinds ‘Vader Jacob’ niet meer gehoord en is erg leuk gevonden.

Ook in afsluiter ‘Malmedy’ wordt begonnen met de bekende Ohoohoo’s. De EP is in eigen beheer geproduceerd en gemixt. Helaas is dit terug te horen. Het is te prijzen dat de band zijn eigen geluid wil ontdekken en het liefst zoveel mogelijk zelf doet. Het is echter wel heel jammer dat dit de nodige invloed heeft op het luisterplezier van de plaat. De gezapigheid ligt net als bij de EP-Presentatie op de loer bij het beluisteren van de EP zelf. De liedjes beginnen na een tijdje toch wel heel erg veel overeenkomsten te vertonen. Dat is voor de continuïteit van het mini-album geen probleem, voor het luistergenot echter wel. 

Het is jammer te moeten concluderen dat de EP toch het nodige mist dat de band live wel altijd weet te brengen. Het enthousiasme, het spelplezier, het genot, de humor die op het podium altijd bewonderenswaardig is, ontbreken teveel op de EP. De guitige gezichtjes van drummer Boy Cornelisse en bassist Job Gerards worden dan toch gemist als je ze er niet bij kunt zien. Met de muzikaliteit van deze jongens zit het echt wel goed. Luister maar eens goed naar de drumpartijen in het slotnummer, de gitaar- en banjosolo’s in vrijwel ieder nummer en je kunt concluderen dat de potentie er wel is.

Het komt er in deze EP echter helaas nog niet volledig uit. Enerzijds doordat de opname niet optimaal klinkt, anderzijds doordat de liedjes nog wat diepte missen. De verrassing, zoals die wel te horen is in bijvoorbeeld ‘Oak House’, wordt in de meeste liedjes node gemist. James Wood moet vooral doorgaan op de weg die ze zijn ingeslagen, want de belofte is er. Hij moet alleen nog worden ingelost.