Voorprogramma Go back to the zoo is het zoveelste bandje uit de afgelopen editie van Popronde Eindhoven dat in no time is doorgegroeid naar het rondje dat niet meer van het huis is, maar de ronde waarvoor betaald dient te worden. De band is nog niet van het formaat ‘De Staat’, maar het staat wel, wederom, geboekt als voorprogramma van één van de hipste Engelse bandjes van dit moment.
Indie avondjes beginnen meestal pas laat, maar vanavond is iedereen er al vroeg bij. Nog geen half uur na de opening van de deuren is de zaal al bijna even vol als aan het einde van de avond. Het publiek is jong, heel erg jong. Dat zorgt vaak voor een beperkte concentratieboog zoals ook tijdens het optreden van Go back to the zoo blijkt. De Nederlandse band bestaande uit vier jonge gasten, opent de avond met een paar stevige drumslagen. Dat prikkelt, althans voor even.
Wat daarna meteen opvalt, is de zang van de leadzanger: de gelijkenis met Johnny Borrell is ongekend. De looks daarentegen stukken minder. Hij oogt als een slonzige student wat er in ieder geval voor zorgt dat we niet te maken hebben met een opzettelijke Razorlight imitatie. Om hem heen staan twee gitaristen waar de bas overduidelijk door het jongste bandlid wordt gespeeld. Het geheel oogt wat rommelig, wellicht zelfs wat vreemd, maar de muziek klinkt prima. Brits vooral.
De techniek is echter behoorlijk nalatig. Zo is de basgitaar pas halverwege de show hoorbaar om vervolgens vanaf dat moment bij vlagen te domineren. Dat is jammer, want de nummers lijken gaandeweg het optreden steeds beter op het publiek in te werken.
Dat gebeurt voornamelijk bij de uptempo nummers, zoals Beam me up, waarbij voortdurend hetzelfde maar wel heel aanstekelijke drumloopje gebruikt wordt. Veel liedjes van Go back to the zoo hebben een ‘oh oh, yeah yeah’ gehalte, maar eenvoud is nu eenmaal erg geliefd in de popmuziek. De ritmes doen denken aan Franz Ferdinand: gemaakt voor het feestje dat je niet wilt missen. De stem van de frontman zorgt altijd wel weer voor verfijning van het geheel. Dat bewijst hij definitief bij het laatste nummer; de cover van Lucky Fonz III: ‘Hallelujah’, niet te verwarren met het origineel van Leonard Cohen.
Niet lang daarna gaan de lichten opnieuw uit en wordt, terwijl we kijken naar een leeg podium, het intro van Lovesick gestart. Friendly Fires gaat beginnen, maar voordat de show echt van start gaat biedt de frontman van de band eerst nog even zijn gemeende excuses aan voor de afgelasting van de vorige keer. Nog belangrijker: vervolgens belooft hij er een ontzettend mooie avond van te maken. Zodra de drummer lekker tekeer gaat achter zijn glitterende felgroene drumstel, met lange naar beneden golvende bekken, twijfel ik daar geen moment aan.
Na Lovesick speelt de band ‘Jump in the pool’. De leadzanger vervormt zijn stem waarbij de gitaren allang niet meer het geluid laten horen dat er normaal gesproken uit zou komen. Het voldoet aan mijn criterium ‘zolang een band zijn nummers live kan spelen vind ik het prima’ dus ik heb er geen moeite mee. De reactie van twee mensen uit het publiek voor mij: “Lekker fout hè” valt echter ook prima te begrijpen. Eens te meer na een blik op de heupwiegende frontman die een goede voorstelling van Freddie Mercury in een hip electro rockbandje anno 2009 uitbeeldt. Ok, hun geluid vraagt om dat soort danspasjes, maar die houd je normaal voor jezelf. In een ruimte met de deur op slot. “Don’t be shy”, zo dacht de band er zelf over en ze kunnen het hebben.
Friendly Fires is speels en geniet van hun eigen muziek. Dat slaat over op het publiek. Bij hun eerste single ‘In the hospital’ voelt deze dinsdagavond zelfs eventjes een beetje als een zaterdagavond.
Ook bij dit nummer worden de gitaarrifs zodanig vervormd dat het lijkt alsof ze uit een geavanceerd keyboard komen. De combinatie met een samba die zo nu en dan naar voren komt is dan ook even leuk als opmerkelijk. Het geluid dat de band vanavond laat horen zorgt voor dezelfde lentekriebels als het beluisteren van hun debuutplaat.
De hitsingle ‘Paris’ is bewaard als laatste nummer voor de toegift. De tekst en de onderliggende muziek barst van de pathos en zorgt voor een toepasselijke climax van deze avond. Het symfonische outro, dat zich hier perfect voor leent zoals veelvuldig blijkt tijdens uitzending ervan op de radio, wordt gebruikt door de frontman voor de laatste woorden aan het publiek. Daarna komen ze nog eenmaal terug voor ‘Ex Lover’ zodat het toch lijkt alsof ze een uur hebben gespeeld. Mij foppen ze niet, maar voor dit optreden gebruik ik graag het cliché ‘kwaliteit gaat boven kwantiteit’.