Column: Van mij

Weer een nieuwe column van Heyheyhey

Tekst: Heyheyhey, ,

Ik rook. Niks vreemds op zich en dat is ook niet iets waar ik het verder over zal hebben en het is zelfs niet eens van belang voor wat ik eigenlijk wil schrijven, maar toch, het verduidelijkt de volgende situatie: deze ochtend moest ik -vanwege het roken- even langs de supermarkt in de buurt van mijn kantoor...

Weer een nieuwe column van Heyheyhey

...Dat gaat als volgt: ik kom aanfietsen bij de supermarkt, zet mijn fiets (een goed uitziende BMX Cruiser) half voor de schuifdeur zodat ik ‘m kan zien en ‘m niet op slot hoef te zetten en loop vervolgens naar de balie waar de sigaretten worden verkocht. Tijdens het kopen van de sigaretten let ik constant op of mijn fijne fiets er nog staat. Een prima systeem dat tot op heden nog nooit gefaald heeft. Deze ochtend echter zie ik tijdens het kopen van mijn sigaretten dat er een half ontklede man met biertje in de hand bij mijn fiets staat te loeren. Ik zie hem verder niks vreemds doen, dus op mijn gemak loop ik met pakje sigaretten (Lucky Strike als u het persé wilt weten) weer de vijf meter die mij van mijn fiets scheiden terug en op dat moment spreekt de half blote man mij enigszins lallend aan met de volgende woorden: “Je nimt welll een groot risico meej je fies hier zoow neer te zettuh”, waarop ik , vriendelijk als altijd, antwoord: “Nee hoor, maar fijn dat je je zorgen maakt”, waarop de man, ondertussen weidse gebaren makend, zegt “Nouw, ik of iemand anders hattum zoow meej kenne nemen als ik had gewild”. Op dat moment begin ik wat geirriteerd te raken en zeg iets minder vriendelijk: “Wat jij wilt. Drink jij maar lekker je biertje”. Op dit moment raakt de man wat geirriteerd en zegt “Wel een beetje respect he! De volgende keer dakkum zie nim ik ‘m mooi mee!” waarop ik -inmiddels behoorlijk geirriteerd- antwoord met “De volgende keer dat ik je in de buurt van m’n spullen zie heb je het te druk met mij om die fiets mee te nemen.” En dat is het moment dat ik weg fiets op mijn fijne BMX Cruiser. Eenmaal aangekomen bij mijn kantoor (een voormalig tankstationnetje op de Vestdijk in het centrum van Eindhoven, niet ver van de supermarkt waar ik zojuist mijn sigaretten heb gekocht), valt me op dat er allerhande troep rondom het pandje ligt en dat terwijl ik gisteren nog met mijn vriendin grondig heb schoongemaakt. Irritatie spoelt weer over me heen als ik een paar minuten later voor de zoveelste keer de zooi van anderen van mijn stukje Eindhoven sta te rapen. Eenmaal binnen en geïnstalleerd achter mijn computer, neem ik even de laatste posts op mijn favoriete blogs door en Google nog wat op ‘body language’ om bij mijn volgende encounter met iemand die mijn fiets wil jatten meteen een verpletterende, non-verbale indruk te maken. Al snel zit ik een interessant stuk over non-verbale communicatie te lezen (je vraagt je af hoe ik nog werk gedaan krijg) waarin uiteen wordt gezet hoe mensen omgaan met hun ‘personal space’. Nou weet ik al langer dat ik niet van mensen dichtbij in m’n buurt houd en zeker niet van mensen die me aan willen raken (mijn vrienden en familie weten dit gelukkig ook), dus het verbaast me dan ook niet als ik lees dat voor de meeste mensen hun comfort zone wat betreft nabijheid van andere mensen en zelfs objecten, op meer dan een armlengte ligt. Sterker nog, voor vreemden en dergelijke geldt veelal een gewenste afstand van zo’n 1,5 a 3 meter van het lichaam. Zodra je binnen die 3 meter komt is de volgende fase ‘de armlengte’, een afstand van ongeveer een meter die bij voorkeur als minimale buffer geldt en daarna volgt de afstand gereserveerd voor bekenden, goede vrienden en intimi (0 tot 1 meter) die ook wel ‘intimate space’ genoemd wordt en die in mijn wereld zelden gebruikt wordt. Het is pas later (net voor dat ik begin aan dit artikel) dat ik me besef dat al deze dingen met elkaar te maken hebben. Namelijk het begrip ‘bezit’ en hoe wij daar mee omgaan. Nou is bezit een vreemd fenomeen dat niet alleen mensen toepassen. Het is een belangrijk aspect in het leven van vrijwel alle levende dingen op aarde, zelfs planten. Vele diersoorten voeren dagelijks felle strijd -soms op leven en dood- om hun bezit (territorium, vrouwtjes, voedsel en zelfs abstract bezit als aanzien) te verdedigen tegenover anderen. En dierlijk als wij nog steeds zijn, verdedigen ook wij mensen ons bezit met hand en tand. Of het nou gaat om je huis dat behangen is met alarmsystemen en ruim voorzien van verzekeringen op verzekeringen om in het geval van een ‘invasie’ je bezit terug te kunnen krijgen, of je vriend of vriendin die je bij het op straat lopen of uitgaan scherp in de gaten houdt (of nog beter; de mogelijke onbekende geïnteresseerden die je in de gaten houdt), bezit is in ons leven van het allergrootste belang. In mijn vak (ik ben ontwerper) is bezit wellicht één van de belangrijkste dingen die er bestaan. Bezit geldt namelijk voor mijn beroep niet alleen voor de dingen die ik maak en die fysieke ruimte innemen, maar het geldt zelfs voor de dingen die ik alleen maar bedenk. Intellectueel eigendom wordt dat ook wel genoemd. Nou is intellectueel eigendom -zoals een vakbroeder en vriend het laatst verwoordde- in principe net zoveel waard als de eerste de beste stoeptegel die je tegenkomt als je de deur uit loopt, maar toch hebben mijn vriendin en ik (ze is niet alleen mijn ‘partner’ maar ook mijn partner in werk) recent nog een moeizame onderhandeling gehad met een belangrijke klant die persé wilde dat het stukje over intellectueel eigendom uit het contract werd geschrapt. De onderhandeling is in ons voordeel uitgevallen, dus niks aan het handje, maar toch, zonder dat omstreden stukje dat garandeert dat een klant niet zomaar met je werk aan de haal kan gaan en het, voor bijvoorbeeld minder geld, door iemand anders kan laten uitvoeren, hadden we het contract niet ondertekend en was het hele feest niet door gegaan. En dat is misschien wel waar het bij bezit en eigendom om draait: garanties. Of beter gezegd, bezit geeft een mogelijke garantie op allure en/of geloofwaardigheid, wat weer bezittingen op zichzelf zijn. Bezit kan in deze vorm zowel voor afgunst zorgen, maar ook verbroederen. Bijvoorbeeld: ik ken meerdere mensen (en ik mag ze graag) die mooie auto’s hebben. Verzorgde, goed verzekerde auto’s waarin ze graag rijden en die met grote regelmaat met het beste van het beste gewassen en gepoetst worden. Het interessante aan hoe deze mensen verder met hun auto’s omgaan is dat ze ze inzetten als tools voor hun werk. Bij de ene is dat logischer dan de andere: hij werkt als vertegenwoordiger voor een grote fabrikant en distributeur van poetsproducten voor auto’s, boten en andere luxe. Het grappige is dat hij zijn eigen auto niet gebruikt om naar klanten te gaan (daar heeft hij immers een busje voor dat tot de nok toe volgepropt zit met producten), maar dat hij zijn auto gebruikt om naar meetings van tuners en dergelijke te gaan. Natuurlijk staat zijn liefde voor zijn auto (en die gaat heel ver) ook voor zijn liefde voor zijn werk, maar niet alleen dat: hij wint, zowel privé als zakelijk, aan geloofwaardigheid door zijn auto in te zetten als visitekaartje. Die geloofwaardigheid is ook precies het precaire goedje waar het één van mijn andere vrienden om te doen is. Hij rijdt in een BMW van het type ‘nondeju’ en hij gaat hier wel mee van klant naar klant. Zijn werk is ook anders: hij is coach en geeft onder andere verkooptrainingen aan bedrijven. Zijn vervoer moet dus niet alleen geloofwaardig zijn, het moet succes en klasse uistralen, daar hij alleen genoegen neemt te praten met mensen die tenminste in de directie zitten, zij zijn de mensen die de beslissingen over de centen nemen. Al vaker heeft hij -naar eigen zeggen- met directieleden, uitkijkend over de parkeerplaats, gesprekken gevoerd over hun en zijn auto en de voors en tegens broederlijk afgewogen. In beide gevallen werkt bezit dus verbroederend: het geeft garanties. Toegegeven, het zijn misschien oppervlakkige garanties, maar zeker in de hierboven omschreven situaties werken ze, daar de eerste indruk -zeker zakelijk- bepalend kan zijn voor het verdere verloop van een gesprek en/of verkoop. Het grootste gedeelte van de tijd geeft bezit echter gedoe. Heel veel gedoe. Je moet het bewaken, er voor zorgen, het opknappen, er opnieuw geld aan uitgeven, het verzekeren en ga zo maar door. Zelfs in situaties waar je het niet verwacht is bezit nog een issue. Nog een voorbeeld: ik ken aardig wat mensen die zich bezighouden met graffity en andere ‘vervelende’ uitingen op straat. Nou zijn er aardig wat mensen die deze schrijvers en bijv. de stickeraars zien als vandalen en gespuis (want ze vernielen andermans bezit), maar zo zien de serieuzere voorvechters van deze soort het zelf niet. Zij zien een publieke ruimte die ook zij mogen aanpassen en gebruiken. Een publieke ruimte die niet per definitie ten alle tijden aangenaam en fijn hoeft te zijn voor iedereen, want dat aangename en fijne geeft doorgaans slechts ruimte aan het saaie en middelmatige. En zo sluipt ook daar het fenomeen bezit erin: als de publieke ruimte van iedereen is, is ze ook van mij en zodoende kan ik er stukje van claimen. Als de Mediamarkt een gedrocht met een batterij rode lampen neer mag zetten die zich qua lichtopbrengst (of lichtvervuiling) kan meten met de gehele ‘lumen’ opbrengst van een gemiddeld dorpje in de provincie, waarom zou de gewone burger dan niet ook zijn of haar sporen in de stad mogen achterlaten? Maar ik dwaal af. Het voorbeeld dat ik eigenlijk aan wilde halen is als volgt: in mijn hoedanigheid als ontwerper heb ik regelmatig posters voor feesten en festivals ontworpen en vroeger zelfs geplakt. Ik heb daardoor ook al vaker (lichte) aanvaringen gehad met schrijvers en stickeraars die plots een poster van mijn hand over een bijzonder plekje geplakt zagen, waar al jaren een oude sticker of een tag onopgemerkt aan het oog van de stads-schoonmakers was voorbij gegaan. De poster had echter wel aandacht van de schoonmakers getrokken en deze was grondig verwijderd, waarna het kastje (om maar wat te noemen) meteen ook maar van alles was ontdaan en zelfs geschilderd. Hier doet bezit zich in meerdere soorten voor: de publieke ruimte als zijnde het bezit van iedereen (dus ook van mij), de publieke ruimte als zijnde het bezit van de gemeente (zij dragen er in principe de zorg voor) en de publieke ruimte als zijnde het bezit van de incognito kunstenaar. Sterker nog: de kunstenaar ziet mijn ingreep op het kastje zelfs als een invasie van zijn personal space. Gelukkig heb ik met veel van deze jongens, behalve aanvaringen, ook goede gesprekken zonder ruzie gehad, waarbij het me iedere keer weer opviel dat ze met hun werk omgaan alsof iedere sticker, iedere piece of wat voor ingreep dan ook, kleine stukjes van hen zelf waren. Niet alleen overdrachtelijk in de zin van een stukje van hun ziel, maar soms zelfs als een stukje van hun ‘zijn’, hun lichaam. Alsof ze een vingerkootje hadden achter gelaten op een plekje in de stad. Als het gesprek op de zoveelste schoonmaak actie (of ‘buff’) van de gemeente kwam werd er veelal gepraat over dat ene bijzondere plekje dat nog steeds dapper standhield in een zee van lelijkheid, alsof het een onverklaarbaar bloemetje of grassprietje was op een volledig geasfalteerde parkeerplaats en natuurlijk de plekken waar soms heel oud materiaal plots toch was verwijderd terwijl het al jaren achtereen onopgemerkt was gebleven. Zelfs in deze groepen is er dus strijd om wat ‘van hun’ is. Niet alleen op het gebied van geloofwaardigheid en allure, maar ook alsof het om fysiek bezit als een huis of een lichaam gaat: ook hier moet gestreden worden tegen ‘invading forces’, maar in dit geval zijn de aanranders, de inbrekers en andere kwaadwillenden de posterplakkers, schoonmakers en onwetenden. En zo zie je maar: alles, maar dan ook echt alles in de wereld kan aagemerkt worden als bezit van wie dan ook. Het is soms zelfs gewoon een kwestie van wie het het eerst zag, of wie er het eerst iets mee wilde doen. Eigendom kan behalve een rechtsterm (waardeloos of niet) ook een gevoel zijn dat je hebt als je iets ontdekt. Iedereen kent wel het gevoel van een bandje of artiest ‘ontdekt’ te hebben en de bijbehorende vermindering in waarde als blijkt dat velen de zelfde ontdekking hebben gedaan, later of op hetzelfde moment. In de steeds verder verkleinende wereld van tegenwoordig is eigendom een groot goed geworden. Niet alleen in de vorm van fysiek eigendom (wat te denken van de welig tierende SUV’s die je ‘personal space’ met een factor 10 of meer vergroten), maar misschien nog wel meer in de vorm van wat je weet. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de waarde van persoonsgegevens. Hoeveel mensen ken je wel niet die een Bonus-kaart of wat voor soort op naam geregistreerde klantenkaart dan ook hebben? Hoeveel camera’s weet je wel niet blind te hangen in de stad? Stuk voor stuk zijn het tools die enerzijds voor ‘goed’ ingezet kunnen worden (op jou toegespitste aanbiedingen en extraatjes, veiligheid en bewaking van waardevolle zaken), maar die door de gebruiker of eigenaar ervan ook gebruikt kunnen worden om je op de voet te volgen, van uitgavenpatroon en interessegebied tot letterlijk waar je je op een bepaalde moment bevond. Je personal space is dan plots niet zo personal meer. Net als eigenlijk alles in onze realiteit heeft bezit zowel mooie als minder mooie kanten. Alles wat je bezit zal uiteindelijk bezit van jou nemen is een true-ism waar ik heilig in geloof. Ik kan nog uren doorgaan over bezit dat door bedrijven als Philips en Sony het liefst doorgegeven wordt omdat zij anders voor de naderhand ontstane zooi als kapotte tv’s en computers zorg moeten dragen. Aan de andere kant zullen zij hun patenten en octrooien tot in het belachelijke verdedigen. Hetzelfde geldt voor vervuilers als Shell, ExxonMobil, DSM en de vele anderen die er zijn. Als zij geld mogen verdienen aan producten die de wereld langzaam naar de kloten helpen, zijn ze dan niet ook in meerdere of mindere mate verantwoordelijk voor het opruimen van ‘hun’ zooi? Stopt bezit en de bijbehorende verantwoordelijkheid bij de verkoop of gedeeltelijke verkoop van het bezit? De laatste rechtszaak is er voorlopig nog niet over gevoerd. Het claimen van eigendom, maar ook het ontkennen van eigendom is van alle tijden. Met het ontstaan van copyright kwam ook de copyfight. De peperdure licenties op software die bedrijven ook de middelen geven om zich bijvoorbeeld politiek in te zetten, vinden tegenwicht in de open source beweging waarbij iedereen z’n best doet om van niets iets te maken. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw werd er o.a. op happenings door kunstenaars geëxperimenteerd met groepswerken die niemands bezit waren of die zelfs maar een korte tijd bestonden. In beide gevallen geldt in principe dat het niet gaat om wat van jou is, maar om wat je bijdraagt aan het geheel. En dat laatste is een vorm van bezit die ik persoonlijk het liefste zie: bezit in de vorm van een idee, een enorm universeel en gemeenschappelijk onderbewustzijn. Tot het moment dat deze hippie-utopie (want dat is het) in vervulling gaat blijf ik braaf verzamelen, verzekeren, schoonmaken en opknappen. Dat hoort er nou eenmaal bij.