Op het scherm flikkeren stronken in de branding, allerlei digitaal bewerkte natuurbeelden, en ondertussen trekt upsammy haar priegelige, knisperende elektronica uit haar laptop. Het duurt amper vijfentwintig minuten, maar haar openingsconcert met visueel kunstenaar Sjoerd Martens is erg mooi. Zeker wanneer het lichtplan van het podium ketst, en beeld, licht en geluid allemaal samenkomt. Maar liefst drie(!) keer staat ze op het festival. Twee keer in het Amsterdamse Bos, op de woensdag kietelt ze je brein in het Muziekgebouw. Altijd al klonk haar melancholische IDM en electro abstract, nu lijkt ze nog dieper te graven, met cues van hedendaagse gecomponeerde muziek. Dat doet benieuwen naar het volgende album.
Toch mist er iets op de woensdag. Waar Steve Reich eerder het Muziekgebouw overdonderde met zijn minimalistische meesterwerken, groepjes mensen languit gingen bij de Japanse saxofonist Yasuaki Shimizu en Philip Glass in het gewraakte eerste coronajaar een Holland Festival-commissieopdracht uit 1982 nieuw leven in zou blazen, trapt Dekmantel nu af met een soberder drietrapsraket. Eerst upsammy, dan Gaussian Curve en vervolgens de ambient-harpiste Mary Lattimore. Op zichzelf mooie concerten, maar het is niet de grandioze opening van voorgaande edities, en het eren van die oude helden had ook een functie: het scheppen van een eigen canon. In de geest van festivals als Rewire en Le Guess Who? graaft Dekmantel dieper op de woensdag en donderdag, stippelt het een stamboom uit van pioniers naar eigentijdse grensverleggers. Daardoor legt het dwarsverbanden door de geschiedenis van de elektronische muziek: dit is het verleden, dit is waar het heen gaat.